
Jurisprudentie
BB2310
Datum uitspraak2007-08-01
Datum gepubliceerd2007-08-27
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers148842
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-27
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers148842
Statusgepubliceerd
Indicatie
Eisers stellen dat notaris bij het opmaken van het testament van erflaatster niet heeft gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 148842 / HA ZA 06-2138
Vonnis van 1 augustus 2007
in de zaak van
1. [eiseres 1],
wonende te Wassenaar,
2. [eiseres 2], in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van haar minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2],
wonende te Wekerom, gemeente Ede,
eiseressen,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. E.J.A. Vilé te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te Arnhem,
gedaagde,
procureur mr. L. Paulus,
advocaat mr. E.J.M. Teeuwen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres 1], [eiseres 2] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 februari 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 15 juni 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 19 augustus 2003 is overleden [erflaatster] (hierna: erflaatster). Erfgenamen zijn [eiseres 1], de minderjarige kinderen van [eiseres 2] en [betrokkene].
2.2. [gedaagde] is notaris.
2.3. Erflaatster heeft bij testament van 23 augustus 1996, verleden voor notaris [naam notaris], over haar nalatenschap beschikt en een testamentaire boedelverdeling gemaakt over haar aandeel in het landgoed “[naam landgoed]”. De in dit testament neergelegde testamentaire boedelverdeling is gedeeltelijk herroepen bij testament verleden voor [gedaagde] op 16 juni 2002. De gedeeltelijke herroeping bestond hierin dat erflaatster in afwijking van het eerdere testament aan [XXX] en [eiseres 1] ieder een ander gedeelte van het landgoed legateerde. [gedaagde] is bij dit testament aangewezen tot executeur testamentair.
2.4. Op 19 mei 2003 heeft erflaatster de besloten vennootschappen [XXX], [XXX], [XXX] en [XXX] opgericht. Deze vennootschappen hebben als doel het beheer en de exploitatie van landgoederen in de zin van de Natuurschoonwet 1928.
2.5. Op 22 september 2003 hebben de erfgenamen in aanwezigheid van notaris [notaris] en [gedaagde] onderhandeld over de verdeling. In oktober 2003 heeft [notaris] een conceptovereenkomst opgemaakt van de verdeling van de nalatenschap. De door [notaris] opgestelde conceptovereenkomst is niet door de erfgenamen ondertekend omdat [XXX] niet wilde tekenen.
2.6. Op 7 april 2004 heeft in een door [eiseres 1] tegen [XXX] aangespannen zaak een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden. Hierbij zijn [eiseres 1], [eiseres 2], [gedaagde] en [notaris] als getuigen gehoord. Op 21 juli 2004 is [XXX] in contra-enquête gehoord.
2.7. Na dagvaarding van [XXX] door [eiseres 1] en [eiseres 2], is [XXX] bij vonnis van 24 november 2004 door de rechter in de rechtbank te Arnhem veroordeeld tot - kort gezegd - nakoming van de overeenkomst van 22 september 2003, zoals neergelegd in de in oktober 2003 door [notaris] opgestelde conceptovereenkomst. [XXX] is van het vonnis in hoger beroep gegaan. Na verwijzing naar een mediator, is aldaar het geschil met het sluiten van een vaststellingsovereenkomst belecht.
3. Het geschil
3.1. [eiseres 1] en [eiseres 2] vorderen samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 50.273,75 aan [eiseres 1] en € 5.585,97 aan [eiseres 2], beide bedragen vermeerderd met wettelijke rente vanaf 7 februari 2006 en kosten.
3.2. [eiseres 1] en [eiseres 2] leggen aan hun vordering ten grondslag dat [gedaagde] bij het maken van het testament van 16 juli 2002 niet heeft gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris. [gedaagde] is aldus handelend tekortgeschoten jegens erflaatster [naam erflaatster] en heeft daarmee onrechtmatig gehandeld jegens de erfgenamen. [gedaagde] is gehouden de door dat handelen veroorzaakte schade van de erfgenamen te vergoeden. Deze schade bestaat in de door [eiseres 1] en [eiseres 2] gemaakte advocaat- en mediationkosten in de zaak tegen [XXX] welke zaak het gevolg was van de onduidelijkheid die ontstond naar aanleiding van het testament van 16 juli 2002.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben gesteld dat de door hen gevorderde kosten zijn gemaakt ten gevolge van een tekortkoming van [gedaagde] bij het opmaken van het testament van 16 juli 2002. Het handelen van [gedaagde] waarop wordt gedoeld, bestaat naar de rechtbank begrijpt in het volgende. Bij het op 23 augustus 1996 ten overstaan van [notaris] verleden testament is bepaald dat aan [eiseres 1] ‘het boerderijtje’ met bijbehorende grond als weergegeven op een bij het testament gevoegde kaart werd toebedeeld en aan [XXX] ‘het woonhuis’, eveneens met bijbehorende grond als weergegeven op de bijgevoegde kaart. Bij het ten overstaan van [gedaagde] op 16 juli 2002 verleden testament, die een gedeeltelijke herroeping van het eerder verleden testament inhield, is bepaald dat aan [XXX] ‘het boerderijtje’ met bijgebouwen, erf, tuin, zwembad, tennisbaan en verder toe- en aanbehoren werd gelegateerd en aan [eiseres 1] ‘de woning met erf, tuin en verder toe- en aanbehoren’. In het testament van [gedaagde] is niets bepaald over een wijziging in de verdeling van de grond. Gevolg hiervan was dat bij uitvoering van de beide testamenten de grond bij ‘het boerderijtje’ van [XXX] nog aan [eiseres 1] zou toebehoren en de grond bij het door [eiseres 1] gehouden woonhuis aan [XXX]. Dit was, en hierover zijn partijen het wel eens, hoe dan ook een ongewenste uitkomst. Dat, zoals [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben gesteld, het testament van [gedaagde] onuitvoerbaar was, valt echter, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien.
4.2. Niet ter discussie staat dat het ten overstaan van [gedaagde] verleden testament, de uiterste wil van erflaatster was. Evenmin staat ter discussie dat het erflaatsters bedoeling was te regelen dat de eerder aan [eiseres 1] toebedeelde onroerende zaken aan [XXX] zouden worden nagelaten en de eerder aan [XXX] toebedeelde onroerende zaken aan [eiseres 1] zouden worden nagelaten. Deze bedoeling was de erven ook al vrijwel meteen na het overlijden van erflaatster duidelijk. Om deze bedoeling te realiseren zouden [eiseres 1] en [XXX] de in het testamant van [notaris] vermaakte gronden met elkaar moeten ruilen.
4.3. Na het overlijden van erflaatster bleek ook dat zij een aantal b.v.’s, te weten natuurschoonwetvennootschappen, had opgericht, waarvan de bedoeling was dat de na te laten onroerende zaken daarin zouden worden ingebracht. Meer in het bijzonder was de bedoeling van erflaatster dat in drie b.v.’s telkens ten behoeve van één van de erven een woning/boerderij met een beperkte hoeveelheid grond zou worden ingebracht en dat de resterende grond van het landgoed zou worden ondergebracht in een aparte b.v. Ten tijde van het overlijden van erflaatster was notaris [notaris] nog doende aktes op te maken waarin de inbreng werd geregeld.
4.4. Na het overlijden heeft op 22 september 2003 een overleg met notaris [gedaagde] en notaris [notaris] plaatsgevonden. Zowel [notaris] als [gedaagde] hebben bij het voorlopig getuigenverhoor op 7 april 2004 verklaard dat dit overleg gewenst was omdat de wil van erflaatster het landgoed in b.v.’s onder te brengen moest worden besproken. Doordat één en ander ten tijde van het overlijden van erflaatster nog niet was afgerond, kon de onderbrenging van het landgoed in b.v.’s enkel doorgang vinden met instemming en medewerking van de erven. Tijdens de bespreking is tussen partijen gesproken over de onderbrenging van het landgoed in b.v.’s en over wat er in de overkoepelende (gemeenschappelijke b.v.) zou worden ingebracht. Dat bij de bespreking nog expliciet is gesproken over het testament van [gedaagde] blijkt niet uit de stukken in het dossier en in het bijzonder ook niet uit de door partijen afgelegde verklaringen bij het voorlopig getuigenverhoor. Evenmin blijkt uit die stukken en verklaringen dat de bespreking (mede) nodig was in verband met een ‘diepgaand geschil’ naar aanleiding van het verschil tussen de akte van [notaris] en de akte van [gedaagde], zoals bij dagvaarding is geponeerd.
4.5. Omdat partijen tijdens de bespreking tot overeenstemming leken te zijn gekomen, heeft notaris [notaris] na de bespreking een overeenkomst opgemaakt en aan partijen toegezonden. Deze overeenkomst heeft [XXX] vervolgens niet willen tekenen en daarop is de procedure gevolgd waarvan thans de kosten worden gevorderd. Om de vordering toe te kunnen wijzen moet de stelling van [eiseres 1] en [eiseres 2] dat [XXX] niet wilde tekenen omdat in het testament van [gedaagde] - kort gezegd - niet was bepaald dat ook de gronden tussen de [XXX] en [eiseres 1] moesten worden geruild, komen vast te staan. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] onvoldoende aangevoerd om deze stelling te kunnen dragen.
4.6. Geen van de bij het voorlopig getuigenverhoor gehoorde getuigen verklaart dat de na het overleg op 22 september 2003 ontstane discussie is ontstaan naar aanleiding van de testamentaire akte van [gedaagde] van 16 juli 2002. Ook uit de in het vonnis van deze rechtbank van 24 november 2004 aangehaalde verklaring van [XXX] blijkt niet dat haar weigerachtigheid de overeenkomst te tekenen gelegen was in de verdeling van (de gronden rondom) het boerderijtje en het woonhuis. Integendeel [XXX] heeft het, voor zover op grond van het vonnis valt na te gaan, enkel over de door haar niet gewenste onderbrenging van het landgoed in b.v.’s omdat zij zonder de onderbrenging in b.v.’s recht zou hebben zestig hectare grond en bij onderbrenging in b.v.’s maar op zes hectare.
4.7. Dat de oorzaak van het door [XXX] zetten van haar hakken in het zand geheel, zoals [eiseres 1] en [eiseres 2] stellen, of gedeeltelijk, hetgeen ook mogelijk is, gelegen is in de akte van [gedaagde] en niet in de nog openliggende landgoedconstructie, valt gelet op het vorenstaande, zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, niet in te zien. Gelet hierop en nu voorts evenmin enig verband tussen de akte van [gedaagde] en de discussie over de landgoedconstructie is gesteld of gebleken, hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] het causaal verband tussen het vermeende tekortschieten door [gedaagde] en de door hen gevorderde schadevergoeding, in het licht van de gemotiveerder betwisting van dit causaal verband door [gedaagde], onvoldoende concreet en gemotiveerd onderbouwd.
Aan de toelating tot het leveren van bewijs terzake wordt niet toegekomen. Hetgeen overigens door [eiseres 1] en [eiseres 2] is gesteld, doet, indien bewezen aan het vorenstaande niet af.
4.8. Of het handelen van [gedaagde] al dan niet als een (als wanprestatie of onrechtmatige daad te kwalificeren) tekortkoming moet worden beschouwd, kan gelet op het vorenstaande naar het oordeel van de rechtbank in het midden blijven.
4.9. De conclusie is dat niet kan worden aangenomen dat de gestelde schade als een gevolg van het vermeend onzorgvuldig handelen door [gedaagde] aan [gedaagde] kan worden toegerekend (6:98 BW) en dat de gevorderde schadevergoeding derhalve moet worden afgewezen.
4.10. [eiseres 1] en [eiseres 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht € 1.120,00
- salaris procureur 1.788,00 (2,0 punt × tarief € 894,00)
Totaal € 2.908,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres 1] en [eiseres 2] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.908,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Noordraven en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2007.