
Jurisprudentie
BB2307
Datum uitspraak2007-08-24
Datum gepubliceerd2007-08-27
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4752 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-27
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4752 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering.
Uitspraak
05/4752 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 juni 2005, 03/2907
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. de Bie, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en rapportages ingezonden van bezwaarverzekeringsarts W.A. Faas en arbeidsdeskundige D.J. Rooze.
Namens appellante zijn de beroepsgronden aangevuld bij brief van 28 juni 2007.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 13 juli 2007. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door haar voornoemde raadsvrouw. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.B. van der Horst.
II. OVERWEGINGEN
Appellante is voor 25 uur per week werkzaam geweest in de functie van kamermeisje bij een hotel in Amsterdam. Zij heeft zich op 2 mei 2001 ziek gemeld met klachten van haar onderbenen en van depressiviteit. In verband hiermee heeft zij vanaf 1 mei 2002 een uitkering ontvangen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 5 december 2002 heeft het Uwv deze uitkering per 4 februari 2003 ingetrokken, omdat zij met voor haar geschikte functies naar het oordeel van het Uwv een zodanig inkomen zou kunnen verwerven, dat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt. De bezwaren van appellante tegen deze beslissing, zijn bij het bestreden besluit van 14 mei 2003 ongegrond verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat het besluit berust op een deugdelijke motivering, maar omdat het besluit pas in de beroepsfase medisch en arbeidskundig voldoende is onderbouwd, heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, en het bestreden besluit vernietigd, onder instandlating van de rechtsgevolgen van het besluit en veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante.
Het hoger beroep richt zich tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit. Appellante heeft betwist dat haar beperkingen door het Uwv op juiste wijze in de zogenoemde functionele mogelijkhedenlijst zijn verwerkt, en dat zij met haar beperkingen in staat zou zijn alle haar voorgehouden functies te verrichten.
Evenals de rechtbank en met overneming van de betreffende overwegingen, is de Raad van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel, dat de beperkingen van appellante door het Uwv zijn onderschat. In de Functionele Mogelijkheden Lijst zijn voor appellante zodanige arbeidsbeperkingen opgenomen dat bij te verrichten werkzaamheden wordt vermeden dat zij lang moet staan of lopen of te maken krijgt met een hoge werkdruk. De appellante behandelende psycholoog/psychotherapeut S. Heezen heeft het Uwv bij brieven van 18 april 2003 en
17 december 2004 geïnformeerd omtrent de gezondheidstoestand van appellante en aangegeven dat het probleemoplossend- en concentratievermogen van appellante is verminderd. Op basis van deze informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts W.A. Faas, blijkens zijn rapport van 18 januari 2005, nader toegelicht dat appellante geen complexe taken kan verrichten en geen werk waarbij hoge eisen worden gesteld aan de concentratie. Ten aanzien van het aspect “omgaan met conflicten” acht hij appellante met een score 1 beperkt. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaarverzekeringsarts aldus in voldoende mate rekening gehouden met de informatie van de psycholoog
S. Heezen omtrent de psychische belastbaarheid van appellante.
Naar het oordeel van het Uwv is appellante in staat om met haar arbeidsbeperkingen de functies van inpakker (SBC code 111190), telefonist/receptioniste/typiste (315120), telefonist/centralist (315170), sorteerder/controleur (111340) en productiemedewerker textiel, geen kleding (272043) te verrichten. Namens appellante is aangevoerd dat de functies die een bijzondere belasting kennen op de aspecten “probleemoplossen”, “handelingstempo” en “deadlines en productiepieken” door haar niet verricht kunnen worden. Bij een aantal functies van telefonist/receptionist voldoet appellante voorts niet aan het vereiste dat zij in enigermate het engels moet beheersen en bij de functies van telefonist/centralist moet zij omgaan met boze of ontevreden klanten, wat strijdig is met haar beperking ten aanzien van het omgaan met conflicten. Dat betekent naar de mening van appellante dat zij de geselecteerde functies, behoudens de functie van sorteerder/controleur, niet kan vervullen, zodat de schatting van haar mate van arbeidsongeschiktheid op een onvoldoende basis berust.
De Raad deelt het standpunt van appellante niet. Naar het oordeel van de Raad is door de arbeidskundige Rooze vooral in zijn rapportage van 3 oktober 2005 op voldoende overtuigende wijze gemotiveerd dat appellante met haar beperkingen in staat moet worden geacht de genoemde functies te verrichten. De arbeidsdeskundige is ingegaan op alle bezwaren en heeft afdoende gemotiveerd dat de belasting van de functies binnen de grenzen van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid blijft. Ook ziet de Raad gelet op de omschrijving van de werkzaamheden in de betreffende functies, gelet op de door appellante genoten opleiding en gelet op de toelichting van Rooze, geen reden enkele functies wegens het ontbreken van voldoende kennis van de engelse taal voor haar ongeschikt te achten. De Raad stelt vast dat de arbeidsdeskundige Rooze in de genoemde rapportage niet heeft gereageerd op de stelling van appellante dat zij de functies van telefonist en centralist in de SBC code 315170 niet kan verrichten, omdat zij daarin met boze of ontevreden klanten moet omgaan. Hoewel de functies geen bijzondere belasting kennen op het aspect “omgaan met conflicten”, laat de Raad in het midden of appellante deze functies kan verrichten, nu bij het wegvallen van die functies, de schatting van appellante desondanks op een voldoende arbeidskundige basis blijft berusten.
Uit het vorenoverwogene volgt dat de Raad van oordeel is dat de grieven van appellante niet slagen en dat het Uwv de WAO-uitkering van appellante terecht met ingang van
4 februari 2003 heeft ingetrokken. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
Omdat naar het oordeel van de Raad pas in hoger beroep voldoende is toegelicht dat de aan de geselecteerde functies verbonden werkzaamheden door appellante met haar beperkingen kunnen worden verricht, acht de Raad termen aanwezig om het Uwv met toepassing van het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appelante in hoger beroep, die door de Raad worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante tot een bedrag groot € 644,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 103,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter, en A.T. de Kwaasteniet en R.P.T. Elshoff als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S. Sweep als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2007.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) S. Sweep.
MR