Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2234

Datum uitspraak2007-08-21
Datum gepubliceerd2007-08-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.410041-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

'vrijspraak vrijheidsberoving: zeer kortdurende beperking van de vrijheid van beweging; uitvoeringshandelingen van het voornemen tot aanranding van de eerbaarheid'


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnr. : 07.410041-07 Uitspraak: 21 augustus 2007 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2007. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.L. Hellinga, advocaat te Zwolle. De officier van justitie, mr. H.C.C. Berendsen, heeft ter terechtzitting gevorderd: - de veroordeling van verdachte terzake het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde – in eendaadse samenloop - tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Reclassering Nederland, ook als dat deelname aan de COVA-training, meewerken aan behandeling gericht op agressieregulatie bij een door de reclassering aan te wijzen instelling die zich richt op mensen met een verstandelijke beperking met onbegrepen en risicovol gedrag – zoals bijvoorbeeld Hoeve Boschoord -, meewerken aan medicamenteuze behandeling en meewerken aan mantelzorg inhoudt; - de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 679,--, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel; - dat de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk wordt verklaard in het meer gevorderde. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging). VRIJSPRAAK (feit 2) Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende. Met betrekking tot de bewijsbaarheid van het ook in de tenlastelegging opgenomen delictsbestanddeel ‘van de vrijheid beroven’ is de rechtbank van oordeel dat naar geldend een zeer kortdurende beperking van de vrijheid van beweging zoals in het onderhavige geval aan de orde is niet oplevert een vrijheidsberoving in de zin van art. 282 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte dient derhalve van het onder 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. BEWIJS (feit 1) De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat verdachte niet het voornemen heeft gehad om aangeefster aan te randen en omdat verdachte geen enkele handeling heeft verricht die in de richting gaat van het laten plegen of dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij aangeefster een mooie vrouw vond en dat hij de bedoeling had om aangeefster te knuffelen, dat hij daarmee bedoelt een beetje vrijen en dat hij met vrijen bedoelt dat hij haar wilde kussen. Zowel aangeefster als verdachte als [getuige] heeft verklaard dat verdachte aangeefster beet heeft gepakt, mee heeft gesleurd het weiland in en vervolgens op haar is gaan zitten. Op grond van de in vorengenoemde verklaringen beschreven handelingen van verdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte het voornemen heeft gehad aangeefster te dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen en dat het meesleuren het weiland in en het op haar gaan zitten uitvoeringshandelingen zijn van dat voornemen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat: (volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding). Van het onder 1 primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het onder 1 primair bewezene levert op: poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid, strafbaar gesteld bij artikel 246 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 3 juli 2007 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Door psycholoog A.K. Wieringa is op 17 juli 2007 over de persoon van de verdachte gerapporteerd. In zijn rapport geeft de psycholoog als conclusie weer dat bij verdachte sprake is van een zwakbegaafde man met beperkte verstandelijke vermogens. Verdachte heeft volgens de psycholoog een zwakke persoonlijkheidsopbouw en beperkte coping- en afweermechanismen. Wieringa acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar en adviseert de rechtbank om aan verdachte een verplicht reclasseringscontact op te leggen waarbij de reclassering kan voorschrijven dat verdachte zich bij een daartoe geschikte instelling onder behandeling stelt. Op 17 juli 2007 is ook door psychiater L.P. Heinsman gerapporteerd omtrent de persoon van de verdachte. Heinsman concludeert dat bij verdachte sprake is van lichte zwakzinnigheid en acht hem verminderd toerekeningsvatbaar. Hij adviseert een voorwaardelijke straf waarbij ambulante behandeling - waarbinnen aandacht is voor verdachtes agressieregulatieproblematiek – als bijzondere voorwaarde wordt gesteld. De rechtbank neemt deze conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Op 24 juli 2007 is door A. Prins, reclasseringswerker bij de Reclassering Nederland, een voorlichtingsrapport omtrent de persoon van de verdachte uitgebracht. In dit rapport adviseert de reclassering dat aan verdachte een verplicht reclasseringcontact wordt opgelegd en dat verdachte in het kader van dat reclasseringscontact dient mee te werken aan de nodige trainingen en behandelingen. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met dit advies van de reclassering. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d en 27 van het Wetboek van Strafrecht. Benadeelde partij Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [benadeelde partij] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 1 primair bewezen verklaarde feit. De hoogte van de immateriële schade is, gelet op het voegingsformulier, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 600,--, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] is naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij in die vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De rechtbank zal voorts terzake van het ten laste van verdachte onder 1 primair bewezen verklaarde feit aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 600,-- ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]. BESLISSING Het onder 2 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het onder 1 primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1 primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 6 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Reclassering Nederland, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht. De voorschiften en aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland kunnen ook het volgende inhouden: - deelname aan de Cognitieve Vaardigheidstraining; - meewerken aan behandeling gericht op agressieregulatie bij een door de reclassering aan te wijzen instelling die zich richt op mensen met een verstandelijke beperking met onbegrepen en risicovol gedrag – zoals bijvoorbeeld Hoeve Boschoord -; - meewerken aan medicamenteuze behandeling; - meewerken aan mantelzorg. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 600,-- (zegge: zeshonderd euro). De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 600,--, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 12 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Aldus gewezen door mr. L.T. Wemes, voorzitter, mrs. H.R. Schimmel en G.E.A. Neppelenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 augustus 2007. Mr. Neppelenbroek voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.