
Jurisprudentie
BB2233
Datum uitspraak2007-06-28
Datum gepubliceerd2007-08-24
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers98/04032
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-24
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers98/04032
Statusgepubliceerd
Indicatie
Op grond van artikel 14, vijfde lid, van de Wet wordt op verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking de vermogensbelasting teruggegeven voorzover deze tezamen met de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het voorafgaande kalenderjaar meer bedraagt dan 80% van het belastbaar inkomen van dat kalenderjaar, in casu het jaar 1990. Tegen een (afwijzende) beschikking staat voor belanghebbende het rechtsmiddel van bezwaar open. Tegen de uitspraak op bezwaar kan belanghebbende vervolgens in beroep komen bij het hof.
Op grond van voornoemde wetsystematiek vat het hof in het voetspoor van de Inspecteur de brief van belanghebbende van 31 januari 1994 op als een verzoek in de zin van artikel 14, vijfde lid, van de Wet. De in 2.4 vermelde verminderingsbeschikking is binnen het wettelijk systeem dan de voor bezwaar vatbare beschikking.
Op het bezwaarschrift heeft de Inspecteur, zoals door hem uitdrukkelijk erkend ter zitting voor het hof, nog geen uitspraak gedaan. Belanghebbende is derhalve voortijdig in beroep gekomen bij het hof. Mitsdien is het beroep niet-ontvankelijk.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 98/04032
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zesde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de door het hoofd van de eenheid Ondernemingen van de rijksbelastingdienst te P (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde Inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) genomen beschikking ex artikel 14, lid 5, van de Wet op de vermogensbelasting 1964 (hierna: de Wet) voor het jaar 1991.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag in de vermogensbelasting opgelegd naar een bedrag van ƒ 4.720,-- conform de ingediende aangifte. De Inspecteur heeft daarna bij beschikking deze aanslag verminderd met ƒ 2.857,-- tot ƒ 1.863,--.
1.2. Belanghebbende is in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een recht geheven van ƒ 80,-- (€ 36,30). De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Uit het hierna weergegeven tot de gedingstukken behorende correspondentie-overzicht blijkt dat de griffier van het gerechtshof meerdere malen heeft gepoogd een datum en tijdstip te plannen voor het onderzoek ter zitting voor de bij het hof aanhangige zaken van belanghebbende. Daartoe is -zakelijk weergegeven- de navolgende correspondentie gevoerd:
Bij brief van 19 september 2002 heeft de griffier belanghebbende uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting op 30 oktober 2002. Namens belanghebbende wordt bij brief van 29 september 2002 om uitstel gevraagd, welk uitstel wordt verleend bij brief van de griffier van 8 oktober 2002.
Bij brief van 8 januari 2003 heeft de griffier belanghebbende uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting op 19 februari 2003. Per faxbericht van 10 januari 2003 heeft belanghebbende om uitstel op medische gronden verzocht. De griffier heeft belanghebbende schriftelijk op 14 januari 2003 verzocht om een dokterverklaring als onderbouwing van het verzoek om uitstel. Bij faxbericht van 17 januari 2003 heeft belanghebbende een verklaring van de huisarts gezonden. Aan belanghebbende wordt dientengevolge bij brief van 6 februari 2003 uitstel verleend.
Op 26 september 2003 heeft de griffier aan belanghebbende verzocht om contact op te nemen in verband met het plannen van een zittingsdatum.
Bij faxbericht van 30 september 2003 heeft belanghebbende aangekondigd dat hij zelf contact zal opnemen met het hof en dat dit waarschijnlijk rond Kerstmis 2003 zal zijn.
Bij brief van 10 juni 2005 heeft de griffier belanghebbende verzocht contact op te nemen in verband met het plannen van een zittingsdatum voor het onderzoek ter zitting van deze zaak. Hierop werd geen reactie ontvangen.
Op 23 juni 2005 heeft de griffier de uitnodiging verstuurd voor het onderzoek ter zitting op 20 juli 2005. Op 24 juni 2005 heeft belanghebbende verzocht om uitstel van het onderzoek ter zitting van 20 juli 2005.
Op 1 juli 2005 heeft de griffier een brief verzonden met het verzoek aan belanghebbende om na het door belanghebbende geplande overleg met de belastingdienst op 15 augustus 2005 het hof direct te informeren aangaande de stand van zaken.
Belanghebbende heeft de afspraak met de Inspecteur in zijn schrijven van 6 juli 2005 bevestigd, waarna bij brief van het hof van 15 juli 2005 het verzoek van belanghebbende om uitstel wordt gehonoreerd.
Bij faxbericht van 15 augustus 2005 heeft de Inspecteur het hof bericht dat genoemde bespreking op verzoek van belanghebbende is uitgesteld.
Bij brief van 17 augustus 2005 werd belanghebbende uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting op 8 september 2005. Bij brief van 19 augustus 2005 heeft belanghebbende om uitstel verzocht van het onderzoek ter zitting van 8 september 2005. De griffier heeft belanghebbende bij brief van 23 augustus 2005 bericht dat uitstel wordt verleend en dat het hof voornemens is deze zaak te behandelen op 26 oktober 2005.
Belanghebbende heeft daarna bij brief van 7 september 2005 verzocht om de zaak te behandelen na 12 november 2005.
Bij brief van 16 september 2005 heeft de griffier medegedeeld dat de onderhavige zaak zal worden behandeld op 15 november 2005. Op 17 oktober 2005 wordt de uitnodiging verstuurd voor het onderzoek ter zitting van 15 november 2005. Op 1 november 2005 heeft belanghebbende een wrakingsverzoek ingediend. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de griffier belanghebbende op 3 november 2005 bericht dat de geplande zitting van 15 november 2005 geen doorgang zal vinden. Op 20 april 2006 werd het wrakingsverzoek bij uitspraak van de wrakingskamer van het gerechtshof afgewezen.
Op 4 juli 2006 heeft de griffier een uitnodiging verzonden voor het onderzoek ter zitting van 17 augustus 2006. Per ommegaande heeft belanghebbende verzocht om uitstel voor het genoemde onderzoek ter zitting en verzoekt het hof de zitting te plannen na 5 september 2006.
Op 11 juli 2006 heeft het hof uitstel verleend voor de geplande zitting.
Per brief van 22 augustus 2006 heeft de griffier een aankondiging verstuurd voor een op 13 oktober 2006 te houden onderzoek ter zitting. Belanghebbende heeft direct hierna, bij fax van 24 augustus 2006, verzocht om een kort uitstel. De griffier bericht belanghebbende vervolgens dat het hof de onderhavige zaak op 24 oktober 2006 zal behandelen en dat de uitnodiging voor het onderzoek ter zitting in de daaropvolgende week zal worden toegestuurd.
Bij aangetekend verzonden brief van 14 september 2006 heeft de griffier belanghebbende en de Inspecteur uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting van de zaak op 24 oktober 2006. Bij fax van 14 oktober 2006 heeft belanghebbende om uitstel verzocht voor het onderzoek ter zitting. Bij brief van 17 oktober 2006 wordt dit verzoek door het hof afgewezen.
1.5. Bij schrijven van 19 oktober 2006 heeft belanghebbende een wrakingsverzoek ingediend bij de wrakingskamer van het gerechtshof strekkende tot wraking van het lid van de Belastingkamer van het hof die de zaak zal behandelen. De wrakingskamer van het gerechtshof heeft het verzoek tot wraking van voornoemd lid van de Belastingkamer van het gerechtshof op 24 oktober 2006 afgewezen.
1.6. Na de mondelinge uitspraak als voormeld in 1.5. van de wrakingskamer heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad op 24 oktober 2006 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de Inspecteur. Belanghebbende, noch zijn gemachtigde, is verschenen.
1.7. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. De definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1990 is opgelegd conform de ingediende aangifte naar een belastbaar inkomen van ƒ 2.329,--. Deze aanslag staat onherroepelijk vast.
2.2. De aanslag vermogensbelasting 1991, groot ƒ 4.720,--, is gedagtekend 30 november 1993 en eveneens vastgesteld conform de ingediende aangifte.
2.3. Bij op 31 januari 1994 bij de Inspecteur ingekomen brief heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen aanslag vermogensbelasting 1991 aangezien hij, naar hij stelt, gelet op zijn belastbaar inkomen geen vermogensbelasting zou zijn verschuldigd.
2.4. De verminderingsbeschikking vermogensbelasting 1991 is gedagtekend 27 oktober 1995; de verleende teruggaaf bedraagt ƒ 2.857,--.
2.5. Bij op 8 februari 1996 bij de Inspecteur ingekomen brief, met dagtekening 27 januari 1996, maakt belanghebbende bezwaar tegen de 2.4 vermelde verminderingsbeschikking. Deze brief wordt door de Inspecteur niet als bezwaarschrift in behandeling genomen.
2.6. Op 29 januari 1998 komt belanghebbende in beroep bij het hof.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende twee vragen.
a) Is het beroep van belanghebbende ontvankelijk?
b) Is de teruggave van vermogensbelasting ex artikel 14, lid 5, van de Wet correct verleend?
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud hiervan als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben is hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd.
De Inspecteur
- De op 27 oktober 1995 genomen verminderingsbeschikking komt overeen met de berekening van belanghebbende.
Desgevraagd bevestig ik dat de resultatennota van 27 oktober 1995 een uitwerking is van het verzoek om toepassing van de anti-cumulatieregeling. Deze regeling is correct toegepast.
Ik constateer dat echter verzuimd is uitspraak te doen op het bezwaar zoals vervat in de brief gedagtekend 27 januari 1996. Dit is het bezwaarschrift tegen de voor bezwaar en beroep vatbare beschikking, zoals het hof mij terecht voor houdt.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot nihil. De Inspecteur concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van het beroep en subsidiair tot ontvankelijkheid en ongegrondverklaring van het beroep.
4. Overwegingen omtrent het geschil
Vooraf en ambtshalve
4.1. Blijkens de onder 1.3. vermelde stukken is de aldaar genoemde uitnodiging op 15 september 2006 aangeboden en geweigerd. Vervolgens is de uitnodiging aan het hof geretourneerd op 20 september 2006 en per gewone post verzonden. Uit het daarna gedane verzoek om uitstel van de zitting en het daarna gedane wrakingsverzoek leidt het hof af dat de oproeping door belanghebbende is ontvangen. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze heeft plaatsgevonden.
4.2. Ter zake van het bij brief van 14 september 2006 aangekondigde onderzoek ter zitting van 24 oktober 2006 met betrekking tot de onderhavige zaak heeft belanghebbende per fax op 14 oktober 2006 verzocht uitstel te verlenen van de geplande zitting van 24 oktober 2006. Het hof heeft dit verzoek afgewezen. Naar het oordeel van het Hof kan het belang van belanghebbende om persoonlijk bij het onderzoek ter zitting aanwezig te zijn in het onderhavige geval niet meer prevaleren boven het algemene belang van een doelmatige procesgang. Daartoe overweegt het Hof dat, gelet op het hiervoor onder 1 weergegeven overzicht waaruit blijkt dat belanghebbende reeds gedurende enkele jaren met de meest uiteenlopende redenen uitstel van de mondelinge behandeling heeft gevraagd en gekregen, verder uitstel niet meer zal worden verleend.
Ten aanzien van het geschil
4.3. Op grond van artikel 14, vijfde lid, van de Wet wordt op verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking de vermogensbelasting teruggegeven voorzover deze tezamen met de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het voorafgaande kalenderjaar meer bedraagt dan 80% van het belastbaar inkomen van dat kalenderjaar, in casu het jaar 1990. Tegen een (afwijzende) beschikking staat voor belanghebbende het rechtsmiddel van bezwaar open. Tegen de uitspraak op bezwaar kan belanghebbende vervolgens in beroep komen bij het hof.
4.4. Op grond van voornoemde wetsystematiek vat het hof in het voetspoor van de Inspecteur de brief van belanghebbende van 31 januari 1994 op als een verzoek in de zin van artikel 14, vijfde lid, van de Wet. De in 2.4 vermelde verminderingsbeschikking is binnen het wettelijk systeem dan de voor bezwaar vatbare beschikking.
4.5. Op het onder 2.5 genoemde bezwaarschrift heeft de Inspecteur, zoals door hem uitdrukkelijk erkend ter zitting voor het hof, nog geen uitspraak gedaan. Belanghebbende is derhalve voortijdig in beroep gekomen bij het hof. Mitsdien is het beroep niet-ontvankelijk. Het hof merkt ter informatie van partijen op dat de Inspecteur alsnog op het bezwaar van belanghebbende dient te beslissen.
4.6. Gelet op het vorenoverwogene komt het hof niet toe aan de beantwoording van de tweede vraag.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
6. Beslissing
Het hof verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld op 28 juni 2007 door J.W.J. Huige, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van M.J.J. van Oorschot, griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 28 juni 2007
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.