Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2158

Datum uitspraak2007-08-22
Datum gepubliceerd2007-08-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701004/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 30 juni 2005 heeft appellant sub 2 (hierna: de Directeur) het verzoek van appellant sub 1 om de registratie van het voertuig met het kenteken […] (hierna: het voertuig) te beëindigen, afgewezen.


Uitspraak

200701004/1. Datum uitspraak: 22 augustus 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op de hoger beroepen van: 1.    [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], Frankrijk, 2.    de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer, gevestigd te Zoetermeer, appellanten, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/7627 van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 januari 2007 in het geding tussen: appellant sub 1 en appellant sub 2. 1.    Procesverloop Bij besluit van 30 juni 2005 heeft appellant sub 2 (hierna: de Directeur) het verzoek van appellant sub 1 om de registratie van het voertuig met het kenteken […] (hierna: het voertuig) te beëindigen, afgewezen. Bij besluit van 11 juli 2005 heeft de Directeur het kentekenbewijs van het voertuig met het kenteken […] met ingang van die datum ongeldig verklaard. Bij besluit van 22 september 2005 heeft de Directeur het door [appellant sub 1] tegen het besluit van 30 juni 2005 gemaakte bezwaar, dat door de Directeur wordt geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 11 juli 2005, ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 januari 2007, verzonden op 29 januari 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep, voor zover dit was gericht tegen het handhaven van de weigering van 11 juli 2005 om het kenteken met terugwerkende kracht ongeldig te verklaren, gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar in zoverre vernietigd, de Directeur opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief van 3 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 7 februari 2007, en de Directeur bij brief van 26 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 28 februari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 maart 2007, heeft [appellant sub 1] een reactie gegeven. Bij brief van 13 maart 2007 heeft de Directeur van antwoord gediend. Voor afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van [appellant sub 1]. Dit is aan de andere partij toegezonden De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2007, waar [appellant sub 1], in persoon, en de Directeur, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, werkzaam bij de Dienst Wegverkeer, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 57, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW) verliest een kentekenbewijs, onverminderd artikel 56, zijn geldigheid door ongeldigverklaring.    Ingevolge artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, kan een kentekenbewijs ongeldig worden verklaard in andere dan in dit artikel genoemde, bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen, gevallen. Deze gevallen zijn vastgesteld in het Kentekenreglement (hierna: het Kr).    Ingevolge artikel 37, derde lid, aanhef en onder b, van het Kr kan de Dienst Wegverkeer een kentekenbewijs ongeldig verklaren indien naar het oordeel van deze dienst blijkt dat het voertuig, waarvoor dat bewijs is afgegeven, voorgoed buiten Nederland is gebracht.    Ingevolge het derde lid, aanhef en onder i, kan de Dienst Wegverkeer een kentekenbewijs ongeldig verklaren indien naar het oordeel van deze dienst blijkt dat degene aan wie dat bewijs is afgegeven, niet langer in Nederland woonachtig of gevestigd is.    Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder h, vervalt de tenaamstelling in het register zodra de Dienst Wegverkeer het kentekenbewijs ongeldig heeft verklaard ingevolge artikel 37, eerste, tweede of derde lid. 2.2.    Bij brief van 20 mei 2005 heeft [appellant sub 1] aan de Dienst Wegverkeer medegedeeld dat het voertuig met het Nederlandse kenteken […] bij hem in Frankrijk is bezorgd. Bij deze brief heeft hij de twee Nederlandse kentekenplaten van het voertuig gevoegd. Het Nederlandse kenteken van het voertuig heeft [appellant sub 1] op 11 mei 2005 op zijn naam laten overschrijven. Bij aanvullende brieven van 3, 13 en 17 juni 2005 heeft [appellant sub 1] het kopie deel III en het kentekenbewijs deel I B naar de Dienst Wegverkeer gezonden, alsmede een uiteenzetting gegeven over de te volgen procedure ter verkrijging van een Frans kenteken.    Bij brief van 1 juli 2005 heeft [appellant sub 1] het Certificat d’immatriculation van 30 juni 2005 met betrekking tot het voertuig aan de Dienst Wegverkeer doen toekomen. 2.3.    Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 30 juni 2005, strekkende tot afwijzing van het verzoek om de registratie van het voertuig te beëindigen, heeft de Directeur ten grondslag gelegd dat uit het door [appellant sub 1] tot 30 juni 2005 overgelegde bewijsmateriaal niet blijkt dat het voertuig voorgoed buiten Nederland is gebracht.    De Directeur heeft het door [appellant sub 1] tegen het besluit van 30 juni 2005 gemaakte bezwaar tevens opgevat als te zijn gericht tegen het besluit van 11 juli 2005, strekkende tot beëindiging van de registratie van het voertuig per laatstgenoemde datum. In het besluit op bezwaar van 22 september 2005 heeft de Directeur zich op het standpunt gesteld dat het algemeen belang van de zuiverheid van het kentekenregister dient te prevaleren boven het individuele belang van [appellant sub 1] en dat derhalve het kenteken niet met terugwerkende kracht ongeldig wordt verklaard. Ten aanzien van het hoger beroep van [appellant sub 1] 2.4.    Anders dan [appellant sub 1] betoogt heeft de rechtbank terecht overwogen dat de Directeur, gelet op de hem in artikel 37, derde lid, aanhef en onder b, van het Kr toegekende discretionaire bevoegdheid, in redelijkheid voor het aannemelijk maken van de stelling dat het voertuig voorgoed buiten Nederland is gebracht, de eis heeft kunnen stellen van een schriftelijk bewijsstuk, zoals een buitenlands kentekenbewijs, een door een bevoegde buitenlandse autoriteit afgestempeld Nederlands kentekenbewijs of een buitenlands bewijs van de vernietiging van het Nederlandse kentekenbewijs. Een zodanig bewijs heeft [appellant sub 1] tot het moment van het besluit van 30 juni 2005 niet overgelegd. Gelet op het belang van de zuiverheid van het kentekenregister heeft de Directeur in redelijkheid hoge eisen kunnen stellen aan verzoeken tot wijzigingen hiervan. De stelling van [appellant sub 1] dat in het verleden bij inlevering van de kentekenplaten van een vorig voertuig het kenteken wel ongeldig is verklaard, maakt dit - wat er ook van die stelling zij - niet anders. Dit geldt evenzeer voor de stelling van [appellant sub 1] dat het voertuig ongeschikt was voor het gebruik op de openbare weg, nu hij de kentekenplaten hiervan aan de Dienst Wegverkeer had toegezonden. 2.5.    Het betoog van [appellant sub 1] dat de rechtbank heeft miskend dat de Directeur op grond van artikel 37, derde lid, aanhef en onder i, van het Kr het kenteken ongeldig had moeten verklaren, slaagt evenmin. Deze bepaling ziet naar haar tekst immers op de situatie dat aan een in Nederland woonachtige persoon een kentekenbewijs voor een voertuig is afgegeven, waarna die persoon, onder medeneming van het voertuig, zich vervolgens vestigt of gaat wonen buiten Nederland. Nu, zoals de rechtbank heeft vastgesteld en in hoger beroep niet bestreden is, [appellant sub 1] sinds 1999 in Frankrijk woonachtig is en het voertuig in april 2005 als cadeau door een familielid bij hem is achtergelaten, is geen sprake van een dergelijke situatie en kan [appellant sub 1] derhalve geen beroep doen op deze bepaling. Ten aanzien van het hoger beroep van de Directeur 2.6.    De Directeur bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de weigering om het kenteken van het voertuig met terugwerkende kracht - per 30 juni 2005 - ongeldig te verklaren geen stand kan houden. De Directeur stelt zich op het standpunt dat intrekking met terugwerkende kracht niet wenselijk is, gelet op de zuiverheid van het kentekenregister. 2.7.    Dit betoog slaagt. Van het door de Directeur toegepaste beleid om in beginsel geen terugwerkende kracht te verlenen aan met toepassing van artikel 37, derde lid, aanhef en onder b, van het Kr genomen besluiten, inhoudende ongeldigverklaring van het kenteken van een voertuig, kan niet worden geoordeeld dat het niet redelijk is. De zuiverheid van het kentekenregister en de rechtszekerheid van de tenaamstelling van voertuigen rechtvaardigen een dergelijk beleid. De Directeur hoefde in redelijkheid in hetgeen appellant ter zake heeft aangevoerd geen aanleiding te zien om, in afwijking van dit beleid, het kenteken van het voertuig met terugwerkende kracht ongeldig te verklaren vanaf de datum zoals door [appellant sub 1] is verzocht. De Afdeling sluit hiermee aan bij haar uitspraak van 7 december 2005 in zaak no. 200503012/1. 2.8.    Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep van [appellant sub 1] ongegrond. Het hoger beroep van de Directeur is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit op bezwaar van 22 september 2005 gegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling dit beroep alsnog ongegrond verklaren. 2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] ongegrond; II.    verklaart het hoger beroep van de Directeur gegrond; III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 januari 2007 in zaak no. AWB 05/7627, voor zover het beroep van [appellant sub 1] gegrond is verklaard; IV.    verklaart dat beroep alsnog ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat. w.g. Slump    w.g. Molenaar Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2007 369-538.