
Jurisprudentie
BB2061
Datum uitspraak2007-08-09
Datum gepubliceerd2007-08-21
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5375 AW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-21
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5375 AW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering te bevorderen. Weigering de toelage te verhogen.
Uitspraak
05/5375 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant]
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 13 juli 2005, 04/693 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen (hierna: college)
Datum uitspraak: 9 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2007. Namens appellant is verschenen mr. T. Hoekstra, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.M. Smeets, werkzaam bij de gemeente Heerlen.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is per 1 januari 2001 aangesteld als buurtcontactambtenaar bij de dienst Stadsontwikkeling van de gemeente Heerlen, onder toekenning van het maximumsalaris van de bij die functie behorende aanloopschaal 10. Daarbij is bij goed functioneren per
1 januari 2002 een bevordering naar de bij die functie behorende salarisschaal 11 in het vooruitzicht gesteld. Nadat appellant enkele weken de functie van buurtcontactambtenaar had vervuld is hij tijdelijk geplaatst bij het Bureau Juridische Zaken van de gemeente Heerlen.
1.2. In april 2001 hebben het college, Rijkswaterstaat Directie Limburg en appellant een Interim Functievervullingsovereenkomst (hierna: IF-overeenkomst) gesloten. Ingevolge deze overeenkomst is appellant voor de periode van 2 april 2001 tot uiterlijk 1 april 2003 op interim-basis de functie van medewerker ruimtelijk bestuursrecht bij Rijkswaterstaat, onderdeel directie Limburg gaan vervullen. Aan deze functie was een hogere salarisschaal (schaal 11 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (hierna: BBRA)) verbonden dan de aanloopschaal volgens welke appellant bij de gemeente werd beloond. In verband daarmee is aan appellant bij de IF-overeenkomst een waarnemings-toelage toegekend ter hoogte van f 334,- per maand. Ingevolge de IF-overeenkomst werd deze toelage tezamen met zijn bezoldiging door de gemeente Heerlen aan appellant betaald, waarna de gemeente vervolgens de toelage declareerde bij Rijkswaterstaat. Ter verduidelijking is appellant nog meegedeeld dat het om een tijdelijke toelage gaat en dat deze toelage in ieder geval eindigt op het moment dat ook de interim-functievervulling bij Rijkswaterstaat eindigt.
1.3. Bij brief van 22 mei 2002 heeft Rijkswaterstaat het college meegedeeld dat appellant vanwege goed functioneren met ingang van 1 januari 2002 bevorderd wordt naar salarisschaal 11, periodiek 8, van de salaristabellen van de gemeente Heerlen en per
1 april 2002 naar salarisschaal 11, periodiek 9, van het BBRA.
1.4. Naar aanleiding daarvan is de toelage met ingang van 1 januari 2002 aangepast tot het verschil tussen maximum schaal 10 en schaal 11, periodiek 8, van de salaristabel van de gemeente Heerlen, zijnde € 181,- per maand en vanaf 1 februari 2002 wegens algemene salarisverhoging tot € 186,- per maand. Met ingang van 1 april 2002 bedroeg de toelage het verschil tussen maximum schaal 10 en schaal 11, periodiek 9, van die salaristabel, zijnde € 298,- per maand.
1.5. Per 1 april 2003 is de interim-functievervulling bij Rijkswaterstaat geëindigd. Vervolgens is appellant per 22 april 2003 geplaatst in de functie van juridisch medewerker vergunningen bij het Servicecentrum van de dienst Stadsontwikkeling van de gemeente Heerlen, schaal 10.
1.6. Bij brief van 2 mei 2003 heeft appellant het college verzocht hem met terugwerkende kracht tot 1 januari 2002 te bevorderen naar schaal 11 van de salaristabel van de gemeente Heerlen. Hierbij is aangegeven dat hij goed heeft gefunctioneerd in zijn functie van medewerker ruimtelijk bestuursrecht bij Rijkswaterstaat, zodat hij heeft voldaan aan de bij zijn aanstelling bij de gemeente Heerlen geformuleerde voorwaarde om voor bevordering naar salarisschaal 11 in aanmerking te komen.
Verder heeft appellant het college verzocht om de toelage, die hij in verband met de interim-functievervulling bij Rijkswaterstaat heeft ontvangen, met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2002 te verhogen. Op dat moment zijn namelijk de salarissen van de gemeente Heerlen op grond van de CAO-afspraken verhoogd, waarmee bij de berekening van de aan appellant verstrekte toelage geen rekening is gehouden.
1.7. De verzoeken van appellant zijn bij besluit van 17 oktober 2003 afgewezen. Na bezwaar is dit besluit gehandhaafd bij het bestreden besluit van 23 februari 2004.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. De Raad overweegt naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, het volgende.
3.1. Weigering te bevorderen
3.1.1. Ingevolge de circulaire bezoldigingsbeleid van de gemeente Heerlen vindt indeling in de bij de functie behorende functieschaal plaats indien de functie in volle omvang en naar tevredenheid van de leidinggevenden wordt uitgeoefend en betrokkene aan alle aan de functievervulling gestelde eisen voldoet. Zolang hieraan niet wordt voldaan vindt inpassing in een lagere salarisschaal plaats.
3.1.2. Ter zitting is namens het college toegelicht dat de functie als bedoeld in de circulaire de functie is waarin de betrokkene is aangesteld bij de gemeente Heerlen en dat het in aanmerking komen voor bevordering van appellant naar schaal 11 van de salaristabel van de gemeente Heerlen dus gekoppeld is aan het goed functioneren in de functie van buurtcontactambtenaar.
3.1.3. De Raad kan het college hierin volgen. Anders dan appellant is de Raad van oordeel dat ook in de aanstellingsbrief van 5 januari 2001 deze koppeling is gelegd. Indien het college appellant derhalve ook in aanmerking had willen laten komen voor een bevordering naar salarisschaal 11 bij goed functioneren in de functie van medewerker ruimtelijk bestuursrecht bij Rijkswaterstaat, dan had dat naar het oordeel van de Raad in de IF-overeenkomst of op andere wijze vastgelegd moeten worden. Aangezien dat niet is gebeurd kon appellant aan zijn goede functievervulling bij Rijkswaterstaat geen aanspraak op bevordering naar schaal 11 van de salaristabel van de gemeente Heerlen ontlenen.
3.1.4. Nu duidelijk is dat appellant de functie van buurtcontactambtenaar niet in volle omvang en naar tevredenheid heeft vervuld, heeft het college naar het oordeel van de Raad terecht de bevordering van appellant naar schaal 11 van de salaristabel van de gemeente Heerlen geweigerd.
3.1.5. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover daarbij het beroep tegen de gehandhaafde weigering appellant te bevorderen, ongegrond is verklaard.
3.2. Weigering de toelage te verhogen
3.2.1. De Raad stelt vast dat het verzoek van appellant tot verhoging van de toelage vanaf oktober 2002 uitsluitend betrekking kan hebben op de periode tot 1 april 2003, aangezien zijn interim-functievervulling bij Rijkswaterstaat op 1 april 2003 is geëindigd.
3.2.2. Voorts stelt de Raad vast dat op 1 oktober 2002 de salarissen van de gemeente Heerlen vanwege CAO-onderhandelingen zijn verhoogd, maar dat daarmee bij de berekening van de toelage van appellant geen rekening is gehouden. In hoger beroep heeft het college erkend dat dit ten onrechte niet is gebeurd.
3.2.3. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit betreffende de handhaving van de weigering de toelage van appellant per 1 oktober 2002 aan te passen, ongegrond is verklaard. Ook het bestreden besluit moet in zoverre worden vernietigd.
4. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding het college op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van € 644,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-, in totaal derhalve € 1.288,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep tegen de weigering de toelage per 1 oktober 2002 aan te passen, ongegrond is verklaard;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit in zoverre gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
Bepaalt dat het college in zoverre een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 1.288,-, te betalen door de gemeente Heerlen;
Bepaalt dat de gemeente Heerlen aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 343,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.P.A.M. Garvelink-Jonkers en A. Beuker-Tilstra en G.F. Walgemoed als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2007.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD