Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2056

Datum uitspraak2007-08-07
Datum gepubliceerd2007-08-22
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/39392
Statusgepubliceerd


Indicatie

Mvv-procedure / buiten behandeling stelling / grondenfuik
In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hetgeen voor het eerst in beroep is aangevoerd buiten de beoordeling van het beroep dient te worden gehouden. Volgens verweerder is vereist dat beroepsgronden die in eerste aanleg worden aangevoerd, in ieder geval reeds impliciet in bezwaar naar voren zijn gebracht. De door eiseres aangevoerde beroepsgrond is niet in bezwaar aangevoerd en evenmin is gebleken dat deze beroepsgrond verband houdt met datgene wat in de beslissing op bezwaar is overwogen, aldus verweerder. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 16 maart 2006 (met LJN-nummer AV6409 en gepubliceerd in AB 2006, 227) volgt dat de toetsing van de rechtbank van de beslissing op bezwaar naar de feiten en omstandigheden ten tijde daarvan er niet aan in de weg staat en voorts geen rechtsregel verbiedt dat, binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van dat besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in bezwaar naar voren zijn gebracht. Derhalve wordt het standpunt van verweerder dat de door eiseres aangevoerde beroepsgrond buiten de beoordeling van het beroep dient te worden gehouden, niet gevolgd.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Dordrecht Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer procedurenummer: AWB 06/39392 uitspraak van de enkelvoudige kamer inzake [Eiseres], wonende te Rotterdam, eiseres, gemachtigde: mr. H.C.C. Kneuvels, advocaat te Dordrecht, tegen de Minister van Buitenlandse zaken, verweerder, gemachtigde: mr. F. Boone, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerder heeft bij besluit van 10 maart 2006 de aanvraag van eiseres tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) niet in behandeling genomen. Tegen dit besluit heeft referent, [referent], namens eiseres bij brief van 6 april 2006 bezwaar gemaakt bij verweerder. Bij besluit van 21 juli 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij faxbericht van 15 augustus 2006 beroep ingesteld. De zaak is op 27 april 2007 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld. Eiseres is ter zitting verschenen bij gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1. In artikel 2, eerste lid onder h, van de Rijkswet op de consulaire tarieven is bepaald dat voor het verrichten van diensten ten behoeve van de verlening van visa een vergoeding (leges) verschuldigd is. In artikel 7 lid 1 van deze Rijkswet is bepaald dat deze vergoeding bij vooruitbetaling verschuldigd is. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Awb, voor zover thans van belang, kan het bestuursorgaan, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, wordt een besluit om de aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager bekend gemaakt binnen vier weken nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. 2.2. Verweerder heeft het besluit gehandhaafd tot buiten behandeling stelling van de aanvraag vanwege het niet betalen van de verschuldigde leges. Verweerder stelt dat eiseres voldoende in de gelegenheid is gesteld de leges te voldoen en dat niet is weersproken dat de leges niet binnen de gestelde termijn is voldaan. In het bezwaarschrift zijn volgens verweerder geen feiten en/of omstandigheden naar voren gebracht waardoor de ingediende aanvraag tot het verlenen van een mvv alsnog in behandeling zou moeten worden genomen. 2.3. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en voert daartoe het volgende aan. Referent was niet doordrongen van het belang van het betalen van de leges, doordat hij ernstige psychiatrische problemen heeft. Referent heeft eiseres bezocht in haar land van herkomst om haar te helpen bij de aanvraag van een mvv. Dit heeft bijna de totale financiële capaciteit van referent in beslag genomen. Ook eiseres heeft psychiatrische problemen waardoor aan haar niet kan worden toegerekend de leges niet tijdig te hebben betaald. Eiseres en referent wensen in de gelegenheid te worden gesteld alsnog de legesgelden te voldoen zodat de mvv-aanvraag in behandeling genomen kan worden. 2.4. De rechtbank overweegt als volgt. 2.4.1. Ter zitting is door de gemachtigde van verweerder de vraag aan de orde gesteld in hoeverre eiseres nog belang heeft bij de onderhavige procedure, nu door haar inmiddels een nieuwe aanvraag tot verlening van een mvv is ingediend en hiervoor ook leges zijn betaald. De rechtbank is van oordeel dat ter zitting genoegzaam is komen vast te staan dat er sprake is van procesbelang. Bij een gegrondverklaring van het beroep zou de onderhavige aanvraag van eiseres dienen te worden beoordeeld naar het recht zoals dat luidde ten tijde van het indienen van de aanvraag. Anders dan ten tijde van de nieuwe aanvraag, gold ten tijde van het indienen van de onderhavige aanvraag nog niet het vereiste dat een vreemdeling met goed gevolg het basisexamen inburgering heeft afgelegd. Derhalve was het recht ten tijde van het indienen van de onderhavige aanvraag gunstiger, zodat eiseres belang heeft bij een beoordeling van haar beroep. 2.4.2. De rechtbank constateert dat tussen partijen niet in geschil is dat door eiseres niet (tijdig) leges zijn voldaan. Tegen de bestreden beschikking wordt in het beroepschrift enkel nog aangevoerd dat aan eiseres en referent niet kan worden toegerekend dat zij de leges niet tijdig hebben betaald, vanwege hun psychiatrische en (overige) medische problematiek. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze stelling buiten de beoordeling van het beroep dient te worden gehouden. Volgens verweerder is vereist dat beroepsgronden die in eerste aanleg worden aangevoerd, in ieder geval reeds impliciet in bezwaar naar voren zijn gebracht. De door eiseres aangevoerde beroepsgrond is niet in bezwaar aangevoerd en evenmin is gebleken dat deze beroepsgrond verband houdt met datgene wat in de beslissing op bezwaar is overwogen, aldus verweerder. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 16 maart 2006 (met LJN-nummer AV6409 en gepubliceerd in AB 2006, 227) volgt dat de toetsing van de rechtbank van de beslissing op bezwaar naar de feiten en omstandigheden ten tijde daarvan er niet aan in de weg staat en voorts geen rechtsregel verbiedt dat, binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van dat besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in bezwaar naar voren zijn gebracht. Derhalve wordt het standpunt van verweerder dat de door eiseres aangevoerde beroepsgrond buiten de beoordeling van het beroep dient te worden gehouden, niet gevolgd. Ter zake van deze beroepsgrond overweegt de rechtbank voorts dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat referent en eiseres als gevolg van psychiatrische en medische problematiek niet in staat zijn geweest de leges te betalen, temeer nu referent heeft aangegeven wel in staat te zijn geweest om naar Damascus te gaan om eiseres te helpen bij het indienen van de mvv-aanvraag. 2.4.3. Het beroep is derhalve ongegrond. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is de rechtbank niet gebleken. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt. 3. Beslissing De rechtbank 's-Gravenhage, - verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. M.A.C. Prins, rechter, in aanwezigheid van V.A. Van de Weyer, griffier, en door de rechter ondertekend. De rechter, De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen. Uitgesproken in het openbaar op: Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden.