Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2002

Datum uitspraak2007-02-13
Datum gepubliceerd2007-08-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersK05/1115
Statusgepubliceerd


Indicatie

Klacht ex artikel 12 Sv. Het hof acht, gelet op de ter zitting afgelegde verklaringen en de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden, thans onvoldoende wettig en overtuigend bewijs van een of meer strafbare feiten [waaronder diefstal van octrooi en overtreding van de Auteurswet] aanwezig om de vervolging van beklaagde te bevelen. […] Het hof is voorts van oordeel dat, voor zover verder onderzoek nader bewijs zou kunnen opleveren, de problematiek tussen klager en beklaagde dermate civielrechtelijk van aard is dat een vervolging van beklaagde, mede gelet op het feit dat er kennelijk nog diverse civiele procedures aanhangig zijn, niet opportuun is.


Uitspraak

K05/1115 GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH Beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 13 februari 2007 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van: (klager), wonende te Eindhoven, hierna te noemen: klager, te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. T.G. Kleefman, advocate te Rotterdam, over de beslissing van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch tot het niet vervolgen van: (beklaagde), wonende te Eindhoven, hierna te noemen: beklaagde, te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. M.A.J. Kemps, advocaat te Eindhoven, wegens valsheid in geschrift, (poging tot) oplichting, diefstal van octrooi, overtreding van de Auteurswet en autodiefstal. De feitelijke gang van zaken. Op 30 december 2003 heeft de echtgenote van klager aangifte gedaan van autodiefstal, beweerdelijk jegens haar en klager gepleegd door beklaagde. Op 26 augustus 2004 heeft klager aangifte gedaan van valsheid in geschrift en/of (poging tot) oplichting, beweerdelijk jegens hem gepleegd door beklaagde. Voorts is in een door klager op 18 maart 2005 afgelegde verklaring de aangifte verder verduidelijkt. Op 3 juni 2005 is door de officier van justitie aan klager bericht dat de zaak tegen beklaagde niet zal worden vervolgd omdat het nadrukkelijk een civiel geschil betreft. Hierop heeft klager bij schrijven van 12 juni 2005 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 13 juni 2005, met het verzoek de vervolging van beklaagde te bevelen. De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 26 september 2005 het hof geraden het beklag af te wijzen. Op 22 november 2005 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klager en zijn echtgenote. Ter zitting heeft klager aangegeven dat in zijn nadere verklaring van 18 maart 2005 ook impliciet een nadere aangifte dient te worden gelezen. De behandeling is ter zitting aangehouden, in afwachting van bericht van klager. Op 21 november 2006 is de behandeling van het klaagschrift in raadkamer van het hof voortgezet in aanwezigheid van klager, zijn echtgenote en zijn advocate. De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag. Bij tussenbeschikking van 19 december 2006 heeft het hof besloten (beklaagde) op te roepen teneinde hem in raadkamer te horen. Voor zover het beklag betrekking heeft op andere beklaagden dan (beklaagde), is het beklag afgewezen. Op 16 januari 2007 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van de advocaat van (beklaagde). De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag. De beoordeling. Klager stelt dat door hem een uitvinding is gedaan, zijnde een afzuigmond om stofvrij hakken en breken in de bouw mogelijk te maken, waarop hij octrooi heeft gevestigd. Bij TNO heeft hij een haalbaarheidsonderzoek laten verrichten, waarvoor hij subsidie stelt te hebben ontvangen. Klager wilde vervolgens het product op de markt brengen. Omdat klager daartoe over onvoldoende financiële middelen beschikte, heeft hij met beklaagde in 2001 een BV opgericht. Klager diende het octrooi in de BV in te brengen, terwijl beklaagde voor het geld zou zorgen. Klager stelt dat hij op enig moment bemerkte dat beklaagde informatie voor hem achterhield en zaken achter zijn rug om deed. Klager heeft vervolgens getracht zijn octrooilicentie uit de BV terug te trekken. Hierop heeft beklaagde een kort geding aangespannen, hetgeen het beginpunt was van een reeks civiele procedures. Klager stelt dat hij er als gevolg van deze civiele procedures achter kwam dat beklaagde zich heeft schuldig gemaakt aan een reeks strafbare feiten: - Valsheid in geschrift: Allereerst stelt klager, dat beklaagde valsheid in geschrift heeft gepleegd door – buiten medeweten van klager – subsidies aan te vragen, waarbij hij onder de machtiging voor een subsidieaanvraag de handtekening van klager heeft vervalst. - Oplichting: Klager stelt voorts dat beklaagde zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Er was door klager al eerder een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd, waarvoor hij al subsidie had ontvangen. Klager stelt dat beklaagde, door buiten klager om opnieuw subsidie aan te vragen en het subsidiebedrag voor zichzelf te houden, zichzelf heeft bevoordeeld. Hij heeft vervolgens ook klager opgelicht door de kosten voor het aanvragen van de subsidies op de BV te verhalen. - Overtreding van de Auteurswet: Ook stelt klager dat beklaagde zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van de Auteurswet door het door TNO opgestelde rapport te gebruiken voor het tweede haalbaarheidsonderzoek. Volgens klager is het rapport van TNO letterlijk overgenomen in het tweede haalbaarheidsonderzoek, hetgeen volgens klager plagiaat is. Hierdoor vielen de kosten voor dit tweede haalbaarheidsonderzoek veel lager uit dan het subsidiebedrag, waarmee beklaagde zichzelf dus wederom heeft bevoordeeld. - Diefstal van octrooi: Klager stelt tenslotte dat beklaagde zijn octrooi heeft gestolen. Hij stelt dat beklaagde, door het achterhouden van informatie en het naar de buitenwereld doen voorkomen alsof alles met instemming van klager gebeurde, ervoor heeft gezorgd dat het octrooi bleef berusten bij de BV. Klager stelt dat het beklaagde slechts te doen is om het voor zichzelf houden van het octrooi. - Overige diefstallen: Overigens stelt klager ook dat (beklaagde) betrokken is bij de diefstal van zijn auto in 2003, waarin bibliotheekpasjes lagen. De auto is korte tijd na de diefstal teruggevonden. De bibliotheekpasjes zijn niet teruggevonden. Beklaagde ontkent zich aan enig strafbaar feit te hebben schuldig gemaakt: - Valsheid in geschrift: Beklaagde ontkent de handtekening onder de subsidieaanvraag te hebben geplaatst. - Oplichting: Beklaagde ontkent buiten klager om de subsidie te hebben aangevraagd. Bovendien, zo stelt beklaagde, zijn er nooit subsidiegelden ontvangen. - Overtreding van de Auteurswet: Zelfs indien mocht blijken dat er bepalingen van de Auteurswet zijn overtreden, ontkent beklaagde daar iets mee te maken te hebben gehad. Voorts is gebleken dat vanuit TNO geen enkele actie is ondernomen tegen het tweede haalbaarheidsonderzoek. - Diefstal van octrooi: Beklaagde stelt dat er geen sprake is van wederrechtelijke toe-eigening van octrooi, gelet op de civielrechtelijke overeenkomsten die de eigendom van het octrooi beheersen. - Overige diefstallen: Beklaagde ontkent op enigerlei wijze betrokken te zijn geweest bij de diefstal van de auto van klager. Beklaagde stelt dat de problematiek tussen hem en klager wordt beheerst door een conflict van louter civielrechtelijke aard. Beklaagde stelt dat klager bij uitspraak in kort geding op straffe van een dwangsom is verplicht om het octrooi in de vennootschap in te brengen. Omdat klager desondanks niet heeft voldaan aan de uitspraak in kort geding, verbeurt hij thans een bedrag van ongeveer EUR 250.000,- aan dwangsommen, aldus beklaagde. Namens beklaagde is in raadkamer gesteld dat hij bereid is om in overleg tot een oplossing van de civielrechtelijke kwestie te geraken en de mogelijkheden van een schikking te beproeven. Het hof acht, gelet op de ter zitting afgelegde verklaringen en de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden, thans onvoldoende wettig en overtuigend bewijs van een of meer strafbare feiten aanwezig om de vervolging van beklaagde te bevelen. Het hof overweegt hiertoe het volgende: - Valsheid in geschrift: Het hof acht, zo al bewezen zou kunnen worden dat de onder de subsidieaanvraag geplaatste handtekening niet afkomstig is van klager, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat beklaagde degene is die de handtekening geplaatst heeft. - Oplichting: Nu volgens beklaagde nimmer subsidiegelden zijn ontvangen, acht het hof thans onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat beklaagde oplichting heeft gepleegd. Hooguit zou sprake kunnen zijn van poging tot oplichting. Gelet op de ontkennende verklaring van beklaagde acht het hof evenwel ook voor poging tot oplichting onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig - Overtreding van de Auteurswet: Gelet op de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden, met name nu niet is gebleken dat door TNO enige actie is ondernomen tegen het tweede haalbaarheidsonderzoek, acht het hof onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat er bepalingen van de Auteurswet zijn overtreden. Het hof acht voorts, zo al bewezen zou kunnen worden dat er bepalingen van de Auteurswet zijn overtreden, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat beklaagde degene is die daarvoor verantwoordelijk is geweest. - Diefstal van octrooi: Gelet op het feit dat het octrooi thans feitelijk in handen is van de BV, waarvan beklaagde voor 50% aandeelhouder is, kan er naar het oordeel van het hof geen sprake zijn van wederrechtelijke toe-eigening van het octrooi. - Overige diefstallen: Het hof acht onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat beklaagde zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de auto van klager. Het hof is voorts van oordeel dat, voor zover verder onderzoek nader bewijs zou kunnen opleveren, de problematiek tussen klager en beklaagde dermate civielrechtelijk van aard is dat een vervolging van beklaagde, mede gelet op het feit dat er kennelijk nog diverse civiele procedures aanhangig zijn, niet opportuun is. Gelet op het vorenstaande dient het beklag te worden afgewezen. Ten overvloede merkt het hof op dat kennis is genomen van een opmerking in raadkamer van de advocaat van beklaagde, dat er kennelijk bereidheid aan de zijde van beklaagde zou bestaan om tot een oplossing van de civielrechtelijke kwestie te geraken en een mogelijke schikking niet uit te sluiten valt. De beslissing. Het hof wijst het beklag af. Aldus gegeven door mr. G.A.M. Stevens, als voorzitter, mrs. P.A.M. Hendriks en F. van Beuge, als raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, als griffier. op 13 februari 2007.