
Jurisprudentie
BB1994
Datum uitspraak2007-08-06
Datum gepubliceerd2007-08-20
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers157666
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2007-08-20
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers157666
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Vraag naar toepasselijkheid CAO Beroepsgoederenvervoer. Niet voldaan aan voorwaarden incasso - kort geding.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 157666 / KG ZA 07-409
Vonnis in kort geding van 6 augustus 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. N.C. de Vos te Lienden,
tegen
de vennootschap onder firma
[gedaagde].,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
bijgestaan door mr. Ch.A. Mulders - Mucha te Tilburg.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de door partijen overgelegde producties
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is op 10 april 1995 in dienst getreden bij de transportonderneming [gedaagde] als chauffeur voor binnen- en buitenland. In artikel 3 van de tussen hen gesloten arbeidsovereenkomst is bepaald dat daarop de van kracht zijnde Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna te noemen: de CAO Beroepsgoederenvervoer, of: de CAO) van toepassing is.
2.2. Sinds oktober 2005 is [eiser] volledig arbeidsongeschikt door ziekte, niet door een bedrijfsongeval. Hij is mogelijk blijvend arbeidsongeschikt.
2.3. Artikel 16, eerste lid van de CAO Beroepsgoederenvervoer 2005-2007, waarvan de bepalingen bij besluit van 28 juni 2006 algemeen verbindend zijn verklaard tot en met 31 maart 2007, luidt als volgt:
a. In geval van arbeidsongeschiktheid wordt onder loon in de zin van dit artikel verstaan het loon, verhoogd met het bedrag dat de betrokken werknemer gemiddeld gedurende de periode van 52 weken voorafgaande aan de eerste dag van arbeidsongeschiktheid heeft genoten aan overuren (met een maximum van 15 overuren per week), ploegendienst- en vuilwerktoeslag, persoonlijke toeslagen als bedoeld in artikel 23, alsmede de toeslag voor ééndaagse nachtritten. Aanvulling vindt ten hoogste plaats tot het maximum loon als bedoeld in artikel 9 lid 1 Coördinatiewet Sociale Verzekering (met ingang van 1 januari 2006 artikel 17 lid 1 Wfsv)
b. Voor de berekening van het aantal overuren, als bedoeld in lid 1.a, wordt het gemiddeld aantal gewerkte overuren gedurende de periode van 52 weken voorafgaande aan de arbeidsongeschiktheid van de werknemer vastgesteld met een maximum van 15 overuren per week en vervolgens verminderd met 1/4e . Met ingang van 1 januari 2006 zullen echter nooit meer dan 7 overuren worden meegenomen. Deze reductie van het aantal door te betalen overuren bij ziekte wordt niet toegepast, indien de ziekte het gevolg is van een bedrijfsongeval, tenzij het bedrijfsongeval te wijten is aan de grove schuld of nalatigheid van de werknemer.
c. In aanvulling op de wettelijke loondoorbetalingverplichting krachtens artikel 7:629 BW is de werkgever verplicht over de dagen waarop de werknemer ten gevolge van arbeidsongeschiktheid (waaronder te verstaan ziekte en ongeval) verhinderd is zijn arbeid te verrichten, het nettoloon te betalen.
2.4. Vanaf 20 oktober 2005 tot en met februari 2007 heeft [gedaagde] aan [eiser] 100% van zijn loon doorbetaald, 70% ingevolge haar uit artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voortvloeiende verplichting tot loondoorbetaling gedurende 104 weken en de aanvulling tot 100% ingevolge artikel 16 van de hierboven genoemde CAO. In dat loon waren conform artikel 16, eerste lid, sub a van de CAO 15 overuren per week inbegrepen, omdat [eiser] voorafgaande aan zijn arbeidsongeschiktheid gemiddeld méér dan 15 uren per week had overgewerkt.
2.5. Bij brief van 20 april 2007 aan [eiser] heeft de accountant van [gedaagde] het volgende geschreven:
“Daarnaast zijn er 15 overuren per week berekend. Dit hadden dus 7 overuren per week moeten zijn, (…). Vanwege het bovengenoemde zullen wij e.e.a. de komende perioden corrigeren, zodanig dat het teveelbetaalde in periode 10 2007 is verrekend. Bijgaand ontvangt u een overzicht met de uitwerking van de verrekening.”.
Uit dit overzicht komt naar voren dat volgens [gedaagde] in de perioden (een periode = 4 weken) 1 tot en met 13 van 2006 en in de perioden 1 tot en met 3 2007 in totaal 452 overuren teveel zijn betaald. Dit wordt blijkens het overzicht verrekend door in de perioden 4 tot en met 10 van 2007 59 overuren per periode in mindering te brengen op de vanaf dan te betalen 28 overuren (4 weken x 7 uren = 28 uren) per periode. Dit komt uit op een negatief saldo van -31 overuren per periode. De resterende te verrekenen 39 overuren
( € 635,78) zullen volgens dit overzicht op het vakantiegeld in mindering worden gebracht.
2.6. Blijkens de door [eiser] overgelegde loonstroken was zijn netto inkomen in periode 1 van 2007 € 1901,01, in periode 4 van 2007 € 1107,81 en in periode 5 van 2007
€ 802,18.
2.7. Bij brieven van 16 en 30 mei 2007 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] verzocht per ommegaande de op dat moment toegepaste verrekening ongedaan te maken en alsnog over te gaan tot betaling van het te weinig uitbetaalde loon. Bij brief van 7 juni 2007 heeft [gedaagde] hierop afwijzend gereageerd. Wel heeft [gedaagde] in die brief verklaard bereid te zijn met [eiser] een betalingsregeling te treffen, zodat zijn wekelijkse inkomen hoger wordt.
2.8. Bij besluit van 7 juli 2007 heeft het UWV aan [gedaagde] wegens het niet voldoen aan re-integratieverplichtingen een loonsanctie opgelegd, krachtens welke het tijdvak waarin [eiser] recht heeft op doorbetaling van loon tijdens ziekte is verlengd met 52 weken, in aansluiting op de normale periode van 104 weken. [gedaagde] heeft verklaard tegen deze beslissing bezwaar aan te tekenen.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert:
a) [gedaagde], vooruitlopend op een beslissing in de hoofdzaak, te gebieden de door haar toegepaste verrekening ten aanzien van de uitbetaalde overuren sinds 1 januari 2006 te staken en weer 15 overuren per week door te betalen gedurende de periode, dat [gedaagde] gehouden is het loon door te betalen, rekening houdende met verlenging van deze periode als gevolg van een loonsanctie;
b) [gedaagde], vooruitlopend op een veroordeling in de hoofdzaak, te veroordelen tot het terugbetalen aan [eiser] van de reeds verrekende / ingehouden overuren;
c) [gedaagde], vooruitlopend op een veroordeling in de hoofdzaak, te veroordelen aan [eiser] een bedrag van € 189,80 te betalen wegens compensatie van gestegen pensioenpremies,
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit kort geding.
3.2. Aan zijn vorderingen legt [eiser] het volgende ten grondslag. Er is geen grondslag voor verrekening. Artikel 16 van de CAO Beroepsgoederenvervoer moet zo worden uitgelegd, dat de reductie van het aantal door te betalen overuren van 15 naar 7 slechts geldt voor werknemers die op of ná 1 januari 2006 arbeidsongeschikt of ziek zijn geworden. Het artikel bepaalt immers dat voor de peildatum van de berekening van het aantal overuren gekeken dient te worden naar de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid. Bovendien is deze reductie ten opzichte van de vorige CAO in strijd met het beginsel van rechtszekerheid. Oude bestaande rechten dienen gerespecteerd te worden. De CAO, die bij besluit van 28 juni 2006 algemeen verbindend is verklaard, heeft géén terugwerkende kracht. Met het maximeren van het aantal uit te betalen overuren bij ziekte dient, in geval van structureel overwerk, zeer zorgvuldig te worden omgegaan, gelet op de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 6 maart 2006, RAR 2006, 138. Daarnaast stelt [eiser] dat er op onjuiste wijze is verrekend omdat deze verrekening ingevolge artikel 7:632 lid 2 BW niet mag plaatsvinden op het deel van het loon waarop beslag onder de werkgever niet geldig zou zijn. Het netto maandinkomen van [eiser] is nu lager dan de beslagvrije voet, zodat verrekening helemaal niet aan de orde mocht komen. Mocht er al worden verrekend, dan had dat op een minder vergaande wijze kunnen geschieden, bijvoorbeeld door verrekening met de nog openstaande snipperdagen. Van een mogelijke betalingsregeling weet hij niets. Door de aan [gedaagde] opgelegde loonsanctie zou de verrekening ook kunnen worden uitgestreken over een langere periode. Ten slotte heeft [gedaagde] nagelaten aan hem ingevolge artikel 15 lid 1.f van de CAO eenmalig een uitkering van € 189,80 te verstrekken. Hij heeft daar nog recht op. Zijn spoedeisend belang is gelegen in de situatie dat hij en zijn gezin nu onder het minimum niveau van inkomen leven.
3.3. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Kort samengevat betoogt [gedaagde] dat de CAO 2005 / 2007 onverkort van toepassing is, dat de wijziging in bepaling 16 daarvan zo moet worden uitgelegd dat deze ook geldt voor ‘oude’ ziektegevallen en dat zij [eiser] dus gedurende 15 perioden teveel loon heeft betaald. Zij heeft het recht dit teveel betaalde loon te verrekenen tijdens het dienstverband en heeft haar recht daartoe nog niet verwerkt. [gedaagde] houdt daarbij ruimschoots rekening met de beslagvrije voet. [gedaagde] is eventueel bereid de nog openstaande vakantiedagen bij de verrekening te betrekken. Het gevorderde eenmalige bedrag van € 189,80 bruto is volgens [gedaagde] al aan [eiser] betaald.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het spoedeisend belang van [eiser] bij – in elk geval – de gevorderde staking van de toegepaste verrekening en doorbetaling van 15 overuren volgt voldoende uit het lage netto inkomen dat hij sinds april 2007 ontvangt.
Toepassingsbereik CAO
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de CAO Beroepsgoederenvervoer 2005-2007 zich ook uitstrekt over bestaande arbeidsovereenkomsten. Dit volgt ook uit artikel 7 van de Wet CAO. Gebondenheid van [gedaagde] en [eiser] aan die (bedrijfstak-)CAO kan op verschillende manieren ontstaan, waaronder het lidmaatschap van [gedaagde] bij een werkgeversorganisatie die de CAO heeft ondertekend, de algemeen verbindend verklaring van die CAO dan wel de incorporatie van die CAO in de arbeidsovereenkomst. In het onderhavige geval is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat partijen gebonden kunnen worden geacht aan de bepalingen van de CAO omdat zij deze hebben geïncorporeerd in de arbeidsovereenkomst. Voorshands kan worden uitgegaan van de wil van zowel de werkgever als de werknemer om de CAO-bepalingen na te leven. Daaraan doet de stelling van [eiser] dat hij een niet-gebonden werknemer is, dat wil zeggen dat hij niet is aangesloten bij een vakbond die partij is bij de CAO, niets af. Ook het feit dat deze CAO pas bij besluit van 28 juni 2006 algemeen verbindend is verklaard doet daaraan niets af. Deze algemeen verbindend verklaring heeft weliswaar tot gevolg dat ook ongeorganiseerde werkgevers en werknemers vanaf dat moment volledig aan de CAO gebonden zijn, maar in het onderhavige geval hebben de partijen zich al vóór dit besluit contractueel gebonden aan ‘de van kracht zijnde CAO’.
Uitleg CAO-bepaling
4.3. Partijen verschillen van mening over de uitleg van artikel 16 van de CAO. Volgens [eiser] geldt de reductie van het aantal door te betalen overuren van 15 naar 7 slechts voor werknemers die op of ná 1 januari 2006 arbeidsongeschikt of ziek zijn geworden. Het artikel zou bepalen dat voor de peildatum van de berekening van het aantal overuren gekeken dient te worden naar de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid. [gedaagde] betoogt dat de bewoordingen van lid 1 sub b van die bepaling, te weten dat vanaf 1 januari 2006 nooit meer dan 7 overuren per week meegenomen zullen worden bij de berekening van het aantal overuren, duidelijk zijn. Als het de bedoeling zou zijn geweest van de onderhandelingspartijen om deze bepaling niet op ‘oude’ ziektegevallen van toepassing te laten zijn, dan zou dit volgens [gedaagde] wel nadrukkelijk zijn aangegeven, hetgeen niet het geval is.
4.4. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van [gedaagde] en is voorshands van oordeel dat artikel 16 van de CAO niet voor meerdere uitleg vatbaar is en dus letterlijk dient te worden gelezen. In deze bepaling is niet te lezen dat de ‘peildatum’ voor de berekening van het aantal overuren, in dit geval de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid, van belang is voor de ingangsdatum van 1 januari 2006 voor het maximum van 7 te betalen overuren. Integendeel, letterlijke lezing van deze bepaling duidt er voorshands op dat ook bij aanvang van de arbeidsongeschiktheid van vóór 1 januari 2006, pas vanaf die datum de reductie van 15 naar 7 overuren mag worden toegepast. Indien de bepaling anders was bedoeld, had deze zonder problemen als volgt kunnen zijn geredigeerd: “Indien de arbeidsongeschiktheid intreedt op of na 1 januari 2006, zullen echter nooit meer dan 7 overuren worden meegenomen”. Dat is niet het geval. Alleen wanneer de bepaling naar oordeel van de voorzieningenrechter niet eenduidig zou zijn geweest, dan zou naast de taalkundige betekenis, gelezen in het licht van de gehele CAO inclusief toelichting, ook nog gekeken moeten worden naar de kenbare bedoeling, de strekking en de systematiek van de regeling en naar de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen van de verschillende taalkundig mogelijke interpretaties (vgl o.a. HR 11 november 2005, JAR 2005, 286). Dat is voorshands geoordeeld niet nodig en leent zich ook niet voor het beperkte toetsingskader van dit kort geding.
4.5. Het argument van strijdigheid met de rechtszekerheid treft, voorlopig geoordeeld, geen doel. Met dit argument lijkt [eiser] mede aan te sluiten bij de jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot de nawerking van de vorige CAO dan wel met betrekking tot de ‘leer van de verkregen rechten’ (vgl. HR 28 januari 1994, NJ 1994, 420). Op het moment van het arbeidsongeschikt raken in 2005 had hij volgens de CAO bij de berekening van het aan hem door te betalen loon nog recht op 15 overuren per week. In de vorige CAO was de bepaling over de reductie van dit aantal overuren naar maximaal 7 in het geheel niet opgenomen. De vraag is of [gedaagde] hem dit eenmaal verkregen recht kan afnemen en of dit in strijd is met de rechtszekerheid. Hierover overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Indien partijen de van kracht zijnde CAO niet in de arbeidsovereenkomst hadden geïncorporeerd, zou bij de voorlopige beoordeling van deze vraag een rol kunnen spelen in welke periodes de verschillende versies van de CAO algemeen verbindend waren en zijn verklaard en of [gedaagde] lid is van een werkgeversorganisatie die de CAO heeft ondertekend. Door de incorporatie van de CAO in de arbeidsovereenkomst speelt het voorgaande echter geen rol meer, omdat zowel de werkgever als de werknemer zich in beginsel hebben gebonden de bepalingen van de van kracht zijnde CAO na te leven. Hoewel dit niet altijd automatisch betekent dat de nieuwe CAO-bepalingen in hun rechtsverhouding van toepassing zijn en de werkgever geen eenzijdig wijzigingsbeding ex artikel 7:613 BW in de arbeidsovereenkomst heeft opgenomen, heeft [eiser] in dit kort geding onvoldoende gesteld en onderbouwd en is ook niet gebleken dat hij in dit geval niet gebonden zou zijn aan de gewijzigde bepaling in de CAO 2005-2007. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in overweging dat uit de toelichting, die tijdens de parlementaire behandeling op het oorspronkelijke tweede lid van artikel 7:613 BW (dat op aandrang van de vakorganisaties weer is geschrapt) is gegeven, blijkt dat als een wijziging in de vorm van een CAO wordt overeengekomen de maatschappelijke betekenis van de CAO en de redelijkheid en de billijkheid met zich brengen, dat de werknemer aan de wijziging gebonden is (zie ‘De CAO en het regelingsbereik van de sociale partners’, Mr. A. Stege, Kluwer – Deventer 2004, p. 166 en Kamerstukken II, 1995/96, 24 615, nr. 3, p. 23). Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde], voorlopig geoordeeld, vanaf 1 januari 2006 tot en met februari 2007 teveel loon aan [eiser] heeft betaald.
4.6. Het antwoord op de vraag of het maximeren van het aantal uit te betalen overuren bij ziekte, in geval van structureel overwerk, gelet op de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 6 maart 2006, RAR 2006, 138, in dit geval onzorgvuldig zou zijn, zoals door [eiser] gesteld, laat de voorzieningenrechter buiten bespreking. [eiser] heeft deze stelling behoudens de verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Alkmaar niet onderbouwd, terwijl de beantwoording van deze vraag niet nodig is voor een voorlopig oordeel in dit kort geding en zich ook niet leent voor beoordeling in dit kort geding.
Verrekening tijdens dienstverband
4.7. De vraag die vervolgens beantwoording behoeft is of [gedaagde] het teveel betaalde loon mag verrekenen op de wijze zoals zij dat nu doet. Ingevolge artikel 7:632, eerste lid sub d BW is verrekening door de werkgever van zijn schuld ter zake van het uit te betalen loon slechts toegelaten in een limitatief aantal gevallen, waaronder het geval dat hij of zij een vordering op de werknemer heeft uit teveel betaald loon. In het tweede lid van dit artikel wordt deze verrekeningsbevoegdheid beperkt tot het loon dat niet onder de beslagvrije voet valt. De ratio hierachter is dat de werknemer minimaal in zijn levensonderhoud moet kunnen blijven voorzien.
4.8. Partijen zijn verdeeld over de hoogte van de voor [eiser] toepasselijke beslagvrije voet. Volgens de berekening van [eiser] in de dagvaarding bedraagt deze in zijn geval
€ 1901,01. [gedaagde] komt in haar berekening uit op € 1630,90 netto en stelt daarnaast dat dit bedrag op grond van artikel 475d, derde lid Rv nog moet worden gehalveerd omdat mevrouw [eiser] 3 tot 4 ochtenden per week werkzaam zou zijn als interieurverzorgster in het café van haar ouders. Deze laatste stelling van [gedaagde] heeft zij, tegenover de uitdrukkelijke betwisting daarvan door [eiser], in het geheel niet aannemelijk gemaakt zodat hieraan in dit kort geding geen betekenis wordt toegekend. Dat leidt tot de conclusie dat de verrekening zoals toegepast door [gedaagde] vanaf periode 4 van 2007, waarin [eiser] netto € 1107,81 ontving, zowel in het geval van een beslagvrije voet van
€ 1901,01 als in het geval van een beslagvrije voet van € 1630,90, ruimschoots daaronder komt en daarom, voorshands geoordeeld, ongeoorloofd is. In het voorgaande ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding tot toewijzing van de in dit kort geding gevorderde staking van de door [gedaagde] toegepaste verrekening, vooruitlopend op een beslissing in de hoofdzaak. [eiser] dient dan wel een bodemprocedure aan te spannen.
Redelijkheid en billijkheid
4.9. De voorzieningenrechter ziet daartoe te meer aanleiding omdat zij de handelwijze van [gedaagde] in strijd acht met de eisen van redelijkheid en de billijkheid. [gedaagde] heeft ruim een jaar het vertrouwen gewekt 15 overuren te willen blijven doorbetalen aan [eiser] en gaat, als zij ontdekt dat dit er volgens de CAO maar 7 hoefden te zijn, het teveel betaalde vervolgens in 7 maanden verrekenen tegelijkertijd met de verlaging van [eiser]’ loon met 8 overuren per week. [eiser] en zijn gezin moeten hierdoor plotseling met ongeveer € 800,00 minder per maand (of per periode) rondkomen. Dat de vorige belangenbehartiger van [eiser] van mening is dat [eiser] recht heeft op doorbetaling van 7 overuren en dat [gedaagde] vier maanden later een betalingsregeling aanbiedt, doet niet af aan de onredelijkheid van dit handelen. Ook dit vormt naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aanleiding voor een tijdelijke ordemaatregel tot aan een uitspraak in de nog aan te spannen bodemprocedure. De vordering onder 3.1 a. tot staking, vooruitlopend op de hoofdzaak, van de toegepaste verrekening ten aanzien van de uitbetaalde overuren sinds 1 januari 2006 zal worden toegewezen.
4.10. De vordering tot het opnieuw doorbetalen van 15 overuren per week gedurende de periode dat [gedaagde] is gehouden het loon door te betalen wordt niet als zodanig toegewezen omdat in dit kort geding voorshands onvoldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] daartoe verplicht is. Wel zal [gedaagde] 7 overuren moeten blijven doorbetalen. Een veroordeling daartoe is niet nodig omdat [gedaagde] daartoe reeds was overgegaan en zij zich krachtens de CAO daartoe ook verplicht acht.
Terugbetaling reeds verrekende / ingehouden uren
4.11. De vordering onder 3.1 sub b betreft in feite een geldvordering. Voor toewijzing van een geldvordering binnen het kader van een kort geding moet in ieder geval de voorwaarde zijn vervuld dat het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn. Dit is het geval als de vordering niet wordt bestreden of indien met voldoende mate van zekerheid is te verwachten dat de bodemrechter met verwerping van de gevoerde verweren de vordering zal toewijzen. Voorts moet uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist zijn en mag het risico van onmogelijkheid van terugbetaling – bij afweging van de belangen van partijen – niet aan toewijzing in de weg staan.
4.12. Uit de overwegingen 4.2. tot en met 4.5 blijkt dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval niet voldaan is aan de hierboven genoemde voorwaarden voor toewijzing van een geldvordering. Het bestaan van de vordering is niet in hoge mate aannemelijk en toewijzing van deze geldvordering door de bodemrechter is onvoldoende zeker. Dit onderdeel van de vordering zal worden afgewezen.
Betaling wegens compensatie van gestegen pensioenpremies
4.13. [eiser] stelt dat [gedaagde] heeft nagelaten hem een bedrag van € 189,80 bruto te betalen. Het betreft een eenmalige uitkering ingevolge artikel 15 lid 1.f van de CAO. [gedaagde] weerspreekt de verschuldigdheid van dit bedrag niet, maar heeft ter zitting aangevoerd dat dit bedrag al aan [eiser] betaald is. De voorzieningenrechter zal deze vordering als onweersproken toewijzen, voor zover dit bedrag niet reeds is betaald.
4.14. Aangezien partijen over en weer op enige punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten van dit kort geding tussen hen worden gecompenseerd.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. gebiedt [gedaagde] om, na betekening van dit vonnis en tot aan een beslissing in de door [eiser] aan te spannen hoofdzaak, de door haar toegepaste verrekening ten aanzien van de uitbetaalde overuren sinds 1 januari 2006 te staken,
5.2. veroordeelt [gedaagde] om, na betekening van dit vonnis, tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] éénmalig te betalen een bedrag van € 189,80, voor zover zij dit bedrag niet reeds heeft betaald,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst af het anders of meer gevorderde,
5.5. compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.D. Jacobs en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.A. Satijn op 6 augustus 2007.