Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1989

Datum uitspraak2007-07-31
Datum gepubliceerd2007-08-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/660471-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

De Rechtbank Haarlem spreekt verdachte vrij van diefstal van elektra. Met betrekking tot de hennepstekkenkwekerij wordt verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden, waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek. Daarnaast wordt verdachte een werkstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren opgelegd. Gebleken is dat verdachte een grote rol heeft gespeeld in een zeer professioneel opgezette hennepstekkenkwekerij. Blijkens de verklaringen van zijn medeverdachten heeft verdachte anderen benaderd met de vraag om voor hem te komen werken, deelde hij de opdrachten uit, had hij de leiding over de werkzaamheden en regelde hij de zaken rondom de beloning van medewerkers. Kortom verdachte kan als bedrijfsleider van de kwekerij beschouwd worden. Deze hennepstekkenkwekerij heeft gedurende enkele maanden vele duizenden hennepstekken geleverd aan telers van hennepplanten. Hierdoor heeft verdachte een aanzienlijk aandeel gehad in het bevoorraden en in stand houden van illegale hennepkwekerijen. Dit is een ernstig feit, aangezien de uit hennepplanten verkregen stof THC schadelijk is voor de volksgezondheid en om deze reden door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II is geplaatst.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE STRAFKAMER Parketnummer: 15/660471-06 Uitspraakdatum: 31 juli 2007 Tegenspraak STRAFVONNIS Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van de onderzoeken op de openbare terechtzittingen van 13 juni 2007 en 17 juli 2007 in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres]. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat 1. hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 april 2005 tot en met 27 april 2006 te Haarlem (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,(telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (op 27 april 2006 in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 21.774 hennepplanten, althans (telkens) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; 2. hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 april 2005 tot en met 27 april 2006 te Haarlem (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (telkens) heeft weggenomen een hoeveelheid elektra, in elk geval (telkens) enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan N.V. Continuon Netbeheer (NUON), in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming. 2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Standpunten van partijen over het bewijs 3.1 Standpunt van het Openbaar Ministerie De officier van justitie heeft ter terechtzitting gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide tenlastegelegde feiten. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft de officier van justitie het volgende betoogd. 3.1.1. Toestemming voor binnentreden Voor beantwoording van de vraag of het binnentreden door verbalisant [verbalisant 1] in het bedrijfspand aan de [adres] te Haarlem rechtmatig is geschied, heeft de officier van justitie zich gebaseerd op het proces-verbaal en de getuigenverklaringen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], inhoudende dat verdachte toestemming heeft verleend om voornoemd bedrijfspand te betreden. In het kort komt het er op neer dat verdachte de deur van het bedrijfspand heeft geopend voor verbalisant [verbalisant 1], dat hij eerst [verbalisant 1] en vervolgens [verbalisant 2] heeft binnengelaten en dat hij met verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in het pand is rondgegaan. De officier van justitie heeft uit vorenstaande feiten en omstandigheden geconcludeerd dat verdachte toestemming heeft gegeven aan genoemde verbalisanten om het pand, zijnde een bedrijfspand, te betreden en dat derhalve het nadien, in het pand en met name in de op de eerste verdieping van het bedrijfspand aangetroffen hennepstekkenkwekerij, verzamelde bewijsmateriaal op rechtmatig wijze is verkregen. 3.1.2. Artikel 9 Opiumwet Subsidiair heeft de officier van justitie betoogd dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] geen toestemming nodig hadden, aangezien sprake was van een bedrijfspand en zij ten tijde van het binnentreden in genoemd bedrijfspand optraden op basis van artikel 9 van de Opiumwet (hierna OW). Dat later bleek dat verdachte in een gedeelte van het bedrijfspand woonde, maakt dit niet anders. Op grond van de Meld-misdaad-anoniem (MMA)-melding waren er voldoende ernstige bezwaren in de zin van artikel 9 OW om in het pand te mogen binnentreden. De officier van justitie heeft in dit kader gewezen op een vonnis van deze rechtbank van 19 februari 2004 (parketnummer 15/030778-03), waarbij een MMA-melding voldoende werd geacht als basis voor binnentreden. 3.2 Standpunt van de verdediging De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van beide tenlastegelegde feiten, aangezien de voor bewezenverklaring benodigde bewijsmiddelen op onrechtmatige wijze zijn verkregen en dientengevolge uitgesloten moeten worden van het bewijs. De raadvrouw heeft in dit verband het volgende betoogd. - De aanleiding en de mate van betrouwbaarheid van de MMA-melding zijn onbekend, de melding is weinig concreet en spreekt slechts van een wietlucht en een brommend geluid, terwijl de verbalisanten hebben verklaard dat zij in de nabijheid van het pand aan de [adres] te Haarlem geen wietlucht hebben geroken en geen brommend geluid hebben gehoord. Dit betekent dat geen sprake was van een redelijk vermoeden van enig strafbaar feit en er dus geen enkele reden was voor genoemde verbalisanten om het pand te betreden. Verdachte heeft bovendien geen toestemming gegeven aan verbalisanten om het pand binnen te treden, de verbalisanten hebben hem gewoon overbluft. Het proces-verbaal is onduidelijk over wat er precies gebeurd is op het moment van binnentreden van met name verbalisant [verbalisant 1]. Ook de afgelegde verklaringen lopen op dit punt uiteen. - Zelfs indien het binnentreden wel rechtmatig geoordeeld zou worden, geldt dat de verbalisanten bij het aantreffen van een tweetal ruimten met daarin verscheidene persoonlijke goederen de situatie hadden moeten bevriezen en een machtiging tot binnentreden in een woning hadden moeten verkrijgen. De conclusie van de raadsvrouw is dat alles wat na het binnentreden is gebeurd en in het pand is aangetroffen dient te worden uitgesloten van het bewijs, zodat verdachte vervolgens bij gebrek aan bewijs van beide feiten dient te worden vrijgesproken. Tot slot heeft de raadsvrouwe opgemerkt dat het niet zeker is dat daadwerkelijk hennepplanten zijn aangetroffen, nu het dossier geen deskundigenrapport bevat. 4. Oordeel van de rechtbank over het bewijs 4.1 Bewijsoverweging 4.1.1. Binnentreden in bedrijfspand De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in het proces-verbaal gerelateerd dat verdachte hen heeft binnengelaten en heeft rondgeleid in het (bedrijfs)pand aan de [adres] te Haarlem. Verdachte heeft ter zitting niet betwist dat hij de verbalisanten heeft binnengelaten maar hij heeft gesteld dat hij overrompeld werd door de verbalisanten, dat hij geschrokken was alsmede dat hem geen keus gelaten werd. Verdachte stelt hiermee - impliciet - dat de verbalisanten handelden zonder zijn toestemming. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben beiden ter zitting verklaard, dat op het moment dat verbalisant [verbalisant 1] langs het pand aan de [adres] liep en nog niet echt voor de deur stond de deur plotseling openging. Voorts hebben beide verbalisanten verklaard dat de man, die de deur opende (de latere verdachte), naar buiten stapte en daar even met verbalisant [verbalisant 1] heeft gepraat. Beide verbalisanten hebben tenslotte verklaard dat de man samen met verbalisant [verbalisant 1] het pand is binnengegaan, waarbij verbalisant [verbalisant 1] zijn collega, verbalisant [verbalisant 2], die zich op dat moment in een op een afstand van ongeveer 30 a 40 meter van het pand geparkeerde auto bevond, heeft gewenkt om ook naar het pand te komen. Ook verdachte heeft verklaard, na iemand rond het pand te hebben zien lopen, de deur te hebben geopend. Zowel verbalisant [verbalisant 1] als verdachte verklaren daarbij dat [verbalisant 1] zich heeft bekendgemaakt als politieagent en dat is gesproken over een tip over een hennepkwekerij en over het wensen van toegang tot het bedrijfspand. Verbalisant [verbalisant 1] verklaart dat verdachte daarop heeft gezegd “kom maar binnen”. Zowel de verbalisanten als verdachte verklaren dat zij vervolgens gezamenlijk door het pand zijn gelopen. Dat verdachte daarbij geen keus zou zijn gelaten, hetgeen de rechtbank opvat als dat verdachte door verbalisanten hiertoe gedwongen zou zijn, valt niet af te leiden uit de verklaringen van de verbalisanten en evenmin uit de verklaring van verdachte. Noch ten tijde van de binnenkomst, noch gedurende de daarop volgende rondgang door het pand, heeft verdachte geprotesteerd tegen de (wijze van) binnenkomst dan wel de aanwezigheid van de verbalisanten. In tegendeel, verdachte heeft ter zitting verklaard de loods te hebben laten zien en de deur van zijn woonruimte met een sleutel te hebben opengemaakt. Ook heeft verdachte uitleg gegeven over de werkzaamheden van het in het pand gevestigde bedrijf [bedrijfsnaam]. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verbalisanten toestemming van verdachte hadden om het pand aan de [adres] te Haarlem binnen te treden en aldaar rond te kijken. Dat verdachte zich door de aanwezigheid van verbalisanten bij en in het bedrijfspand overdonderd voelde en niet precies wist wat hem te doen stond, acht de rechtbank, gelet op de bij verdachte aanwezige wetenschap omtrent de aanwezigheid van de later aangetroffen hennepstekkenkwekerij, aannemelijk, doch dit doet aan voormeld oordeel niet af. 4.1.2. Woonruimte in bedrijfspand De verdediging heeft gesteld dat bij het betreden van de ruimten met kenmerken van bewoning, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hun rondgang hadden dienen te staken en een machtiging op grond van de Algemene wet op het binnentreden (hierna Awbi) hadden dienen te verkrijgen. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Afgezien van het feit dat verbalisanten ontkennen te zijn gestuit op ruimten met kenmerken van bewoning, leidt de aanwezigheid van een tweetal dergelijke ruimten (waarop de foto’s in het dossier wel lijken te duiden) in elk geval niet tot de conclusie dat het bedrijfspand als geheel als woonruimte had moeten worden beschouwd, de situatie had moeten worden bevroren en een machtiging Awbi had moeten worden verkregen. Evenmin kan hieraan de conclusie worden verbonden dat het binnentreden in het bedrijfspand aan de [adres] te Haarlem achteraf bezien onrechtmatig moet worden geacht. Of het ontsluiten van die “woonruimten” door verdachte voldoende geacht kan worden om als toestemming in de zin van de Awbi aangemerkt te worden laat de rechtbank in het midden, aangezien – indien dat niet het geval zou zijn – een en ander hooguit zou kunnen leiden tot bewijsuitsluiting van aldaar in die ruimten aangetroffen bewijsmiddelen. Van dergelijke bewijsmiddelen is echter niet gebleken. Nu de hennepstekkenkwekerij niet is aangetroffen in een van de persoonlijke leefruimtes in het bedrijfspand en datzelfde geldt voor de andere bewijsmiddelen, is geen sprake van onrechtmatig verkregen bewijsmiddelen die ten gevolge van een onherstelbaar vormverzuim ingevolge artikel 359a Wetboek van Strafvordering uitgesloten zouden moeten worden van medewerking tot het bewijs. 4.1.3. Hennep De raadsvrouw heeft betwist dat vaststaat dat de aangetroffen stekken en planten hennep bevatten, zulks bij gebreke van een deskundigenrapport. De rechtbank verwerpt dit verweer en acht wettig en overtuigend bewezen dat de planten en de stekken die verdachte geteeld heeft (delen van) hennepplanten waren. De planten en stekken zijn zowel door verbalisant [verbalisant 1] als door verdachte als zodanig aangemerkt. Volgens vaste jurisprudentie is een nader onderzoek dienaangaande door het NFI of een andere deskundige niet nodig alvorens tot een bewezenverklaring te komen. 4.2 Vrijspraak De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte derhalve daarvan vrij. De rechtbank baseert deze beslissing op het volgende. Uit de aangifte van stroomleverancier Nuon blijkt, dat het contract voor levering van stroom aan perceel [adres] te Haarlem in december 2005 is afgesloten met [huurder]. Deze [huurder] staat bovendien ingeschreven als huurder van genoemd bedrijfspand. Ook verdachte heeft ter zitting - onder overlegging van een kopie van een identiteitskaart van ene [huurder] - gesteld dat dit de huurder van het pand betrof en de eigenaar van het in dit pand gevestigde bedrijf [bedrijfsnaam]. Uit het dossier blijkt niet van enig onderzoek naar de identiteit van deze [huurder], zodat de mogelijkheid bestaat dat deze persoon betrokken was bij de op de eerste verdieping van genoemd bedrijfspand aangetroffen hennepstekkenkwekerij en het aftappen van de stroom. De rechtbank stelt vast dat aan verdachte onder 2 ten laste is gelegd het plegen van diefstal met braak/verbreking en niet de deelnemingsvorm van medeplegen als in feit 1. Welke handelingen verdachte ten aanzien van de elektra heeft verricht, blijkt uit het dossier niet. De rechtbank acht derhalve niet bewezen dat verdachte als pleger illegaal stroom heeft afgenomen van de Nuon. 4.3 Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het eerste tenlastegelegde feit heeft begaan in dier voege dat hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 27 april 2006 te Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II. Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging. Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 4.3.1. Bewijsmiddelen De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen: 1. Het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij (dossierpagina 78-85); 2. De in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] (dossierpagina’s 183-184 en 196-200); 3. De in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] (dossierpagina’s 189-190 en 211-212); 4. De in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 3] (dossierpagina’s 191-192 en 207-210); 5. Het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 4] (dossierpagina 214-215); 6. De getuigenverklaring van medeverdachte [medeverdachte 5], afgelegd ter terechtzitting op 17 juli 2007; 7. De getuigenverklaring van medeverdachte [medeverdachte 6], afgelegd ter terechtzitting op 17 juli 2007; 8. De verklaring van verdachte ter terechtzitting op 17 juli 2007. 4.3.2. Feiten en omstandigheden Uit deze bewijsmiddelen worden de navolgende feiten en omstandigheden benoemd: - in het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij is gerelateerd dat op 27 april 2006 in een bedrijfspand, gevestigd aan de [adres] te Haarlem, een in werking zijnde hennepstekkenkwekerij is aangetroffen. Verdachte is op die dag in genoemd bedrijfspand aangehouden, tezamen met zes andere verdachten. Tevens werden op die dag ongeveer 21.000 stekken en 274 planten aangetroffen in genoemd bedrijfspand. Uit eigen waarneming is door verbalisant vastgesteld dat de planten hennepplanten van het vrouwelijk geslacht betroffen als bedoeld op lijst II van de Opiumwet (zie 1); - door enkele medeverdachten is verklaard dat verdachte hen heeft benaderd met de vraag voor hem, of voor het in perceel [adres] te Haarlem gevestigde bedrijf [bedrijfsnaam] te komen werken (zie 2 en 3); - door alle medeverdachten is verklaard dat verdachte degene was die de leiding had over de hennepstekkenkwekerij, daar de opdrachten gaf en de medewerkers het loon uitbetaalde (zie 2 tot en met 7); - door medeverdachte [medeverdachte 5] is verklaard dat alles er zeer professioneel aan toe ging in de hennepstekkenkwekerij (zie 6); - door verdachte is ter terechtzitting verklaard dat hij vanaf ongeveer 3 tot 4 maanden voor de dag van de inval werkzaam en woonachtig is geweest in het bedrijfspand aan de [adres] te Haarlem (zie 8). 4.3.3. Conclusie Uit deze feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank het volgende: In casu is sprake van een zeer grote, professioneel opgezette hennepstekkenkwekerij, die vanaf ongeveer 3 a 4 maanden vóór 27 april 2006 in werking is geweest. Dat zulks vanaf april 2005 reeds het geval zou zijn, zoals in de tenlastelegging is vermeld, is uit het dossier niet af te leiden, anders dan uit een niet nader onderbouwde zinsnede in de aangifte van Nuon. Hoewel verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven over zijn bemoeienis met de hennepstekkenkwekerij, had hij - blijkens de verklaringen van zijn medeverdachten - de rol van opzichter/bedrijfsleider, wierf hij personeel, betaalde hij de salarissen uit en was hij de eindverantwoordelijke. Op basis van bovenstaande wettige bewijsmiddelen, heeft de rechtbank dan ook de overtuiging bekomen dat verdachte het hem onder 1. tenlastegelegde feit heeft begaan gedurende de bewezen verklaarde periode. 5. Strafbaarheid van het feit Het bewezenverklaarde levert op: Medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod. 6. Strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 7. Motivering van de sancties De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte zal worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Uit de bewezenverklaring en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, is gebleken dat verdachte een grote rol heeft gespeeld in een zeer professioneel opgezette hennepstekkenkwekerij. Blijkens de verklaringen van zijn medeverdachten heeft verdachte anderen benaderd met de vraag om voor hem te komen werken, deelde hij de opdrachten uit, had hij de leiding over de werkzaamheden en regelde hij de zaken rondom de beloning van medewerkers. Kortom verdachte kan als bedrijfsleider van de kwekerij beschouwd worden. Deze hennepstekkenkwekerij heeft gedurende enkele maanden vele duizenden hennepstekken geleverd aan telers van hennepplanten. Hierdoor heeft verdachte een aanzienlijk aandeel gehad in het bevoorraden en in stand houden van illegale hennepkwekerijen. Dit is een ernstig feit, aangezien de uit hennepplanten verkregen stof THC schadelijk is voor de volksgezondheid en om deze reden door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II is geplaatst. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Een gedeelte daarvan behoeft vooralsnog niet ten uitvoer te worden gelegd om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst soortgelijke strafbare feiten te begaan. Voorts is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: Wetboek van Strafrecht: artikel 9, 22c, 22d, 47; Opiumwet: artikel 3, 11 (oud). 9. Beslissing De rechtbank: Spreekt verdachte vrij van het hem onder 2. tenlastegelegde feit. Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1. tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 vermeld. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 3 (drie) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de eventueel ten uitvoer te leggen gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Veroordeelt verdachte tot het verrichten van 240 (tweehonderdveertig) uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet naar behoren verrichten waarvan te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis. 10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. Tel, voorzitter, mrs. Van Dam en Scholte, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. De Mos, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 juli 2007. Mr. Tel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.