Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1977

Datum uitspraak2007-06-14
Datum gepubliceerd2007-08-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/700124-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

De Rechtbank Haarlem veroordeelt verdachte ter zake van poging tot doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden, waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren onder algemene en bijzondere voorwaarde. Daarnaast dient verdachte een leerstraf van 28 uren, te weten de Taakstraf Alcohol en Delinquentie, te verrichten. De vordering van de benadeelde partij wordt deels toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. Tevens wordt ter hoogte van het toegewezen bedrag de schadevergoedingsmaatregel in termijnen opgelegd. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op het slachtoffer, waarmee verdachte gedurende enige tijd een conflict had. Verdachte heeft in de vroege morgen, in de onmiddellijke nabijheid van een bushalte waar diverse personen nietsvermoedend stonden te wachten en ongewild getuige waren van het geweld, het slachtoffer met een stuk glas in zijn hals gestoken. Het is voorts slechts aan toeval te danken dat het slachtoffer niet in de halsslagader is gestoken en is komen te overlijden. Het slachtoffer - en daarmee ook verdachte - mag van geluk spreken dat het is gebleven bij een diepe snijwond in de hals en een - naar alle waarschijnlijkheid: blijvend - ontsierend litteken op die opvallende plaats.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE STRAFKAMER Parketnummer: 15/700124-07 Uitspraakdatum: 14 juni 2007 Tegenspraak VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv) Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 mei 2007 in de zaak tegen: [verdachte], geboren in [geboortejaar] te [geboorteplaats], wonende te [adres], thans gedetineerd in P.I. Midden Holland, Huis van Bewaring Haarlem te Haarlem. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat PRIMAIR: hij op of omstreeks 13 februari 2007 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet - die [slachtoffer] met kracht (meermalen) met de (geschoeide) voet heeft geschopt/getrapt waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of vervolgens die [slachtoffer], terwijl deze op de grond lag, met kracht (meermalen) met de (geschoeide) voet heeft geschopt/getrapt in de buikstreek in elk geval tegen het lichaam en/of (vervolgens) - die [slachtoffer] met een kapot geslagen bierfles in elk geval een scherp voorwerp in de (linkerzijde van de) hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; SUBSIDIAIR: hij op of omstreeks 13 februari 2007 te Haarlem aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een snijwond in de hals), heeft toegebracht, door opzettelijk die [slachtoffer] met een kapot geslagen bierfles, in elk geval een scherp voorwerp in de (linkerzijde van de) hals te steken; MEER SUBSIDIAIR: hij op of omstreeks 13 februari 2007 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet - die [slachtoffer] met kracht (meermalen) met de (geschoeide) voet heeft geschopt/getrapt waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of vervolgens die [slachtoffer], terwijl deze op de grond lag, met kracht (meermalen) met de (geschoeide) voet heeft geschopt/getrapt in de buikstreek in elk geval tegen het lichaam en/of (vervolgens) - die [slachtoffer] met een kapot geslagen bierfles in elk geval een scherp voorwerp in de (linkerzijde van de) hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; UITERST SUBSIDIAIR: hij op of omstreeks 13 februari 2007 te Haarlem opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), - met kracht (meermalen) met de (geschoeide) voet heeft geschopt/getrapt waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of vervolgens die [slachtoffer], terwijl deze op de grond lag, met kracht (meermalen) met de (geschoeide) voet heeft geschopt/getrapt in de buikstreek in elk geval tegen het lichaam en/of (vervolgens) - met een kapot geslagen bierfles in elk geval een scherp voorwerp in de (linkerzijde van de) hals heeft gestoken, waardoor [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden. 2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Bewijs 3.1 Bewijsverweer De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot doodslag, omdat verdachte geen opzet, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet, heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat door het alcoholgebruik van de betrokkenen niet duidelijk is wat zich die nacht precies heeft afgespeeld. Er zijn twee (onafhankelijke) getuigen die bij de bushalte stonden te wachten. Zij verklaren dat zij hebben gezien dat de dader het slachtoffer heeft geraakt met een stuk glas en dat het slachtoffer agressief werd en begon te schreeuwen. Getuige [getuige 1] heeft echter geen letsel gezien bij het slachtoffer. De raadsvrouw stelt dat wanneer je iemand doelbewust met een stuk glas raakt, het letsel veel ernstiger zou moeten zijn dan nu het geval is. Uit de door een arts verstrekte medische informatie blijkt immers dat het gaat om een oppervlakkige wond en gering bloedverlies. Of het slaan met glas in iemands nek een poging tot doodslag oplevert, verschilt van geval tot geval. Het zou kunnen zijn dat verdachte heeft geslagen en [slachtoffer] met een scherp voorwerp heeft geraakt, maar verdachte heeft [slachtoffer] niet in de hals gestoken met een scherp voorwerp. Er is in dit geval niet voldaan aan de aspecten “willen” en “weten”. Op grond daarvan is er geen sprake van voorwaardelijk opzet en kan de poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Voorts stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat verdachte in elk geval gedeeltelijk dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, namelijk voor zover het betreft het schoppen van het slachtoffer, omdat niet te verwachten was dat het slachtoffer zou komen te overlijden door deze gedraging. De rechtbank verwerpt het verweer met betrekking tot het ontbreken van voorwaardelijk opzet ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit en overweegt op dit punt als volgt. De verdachte stelt dat hij zich niet kan herinneren dat hij met een stuk glas in de hals van het slachtoffer heeft gestoken, omdat hij op dat moment zodanig onder invloed van alcohol verkeerde dat zijn geheugen het laat afweten. Voor zover verdachte hiermee zou willen betogen dat hij niet meer wist wat hij deed, meent de rechtbank dat hieraan geen geloof kan worden gehecht. Naar eigen zeggen had de verdachte maar drie biertjes gedronken. Deze hoeveelheid alcohol leidt niet tot het door verdachte gestelde verlies van herinnering en ook niet tot een zodanige verstoring van de waarneming dat men niet meer weet wat men doet. Verdachte heeft bovendien bij de politie gedetailleerd verklaard over de aanloop naar de gewelddadige gebeurtenis en over het ontstaan van de verwonding in de hals van het slachtoffer. Volgens hem zou dat door een van zijn nagels zijn gebeurd. Dergelijke eigen verklaringen vallen niet te rijmen met het door verdachte ter terechtzitting ingenomen standpunt dat hij zich niet meer kan herinneren dat hij met een gebroken fles het slachtoffer te lijf is gegaan. Verdachte heeft, gezien zijn gedragingen, doelbewust gehandeld. Dit leidt de rechtbank af uit de navolgende omstandigheden. Verdachte heeft het slachtoffer eerst gevraagd mee naar buiten te komen. Eenmaal buiten is hij het slachtoffer gaan schoppen. Uit de aangifte van [slachtoffer] in samenhang met de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat verdachte vervolgens een bierflesje op de straat kapot heeft geslagen en dat hij met een stuk van dat gebroken flesje krachtig in de hals, vlakbij de halsslagader, van het slachtoffer heeft gestoken. De rechtbank stelt vast dat het slachtoffer hierdoor een diepe snijwond in de hals heeft opgelopen, gelet op de foto van het letsel van het slachtoffer die zich in het dossier bevindt en tevens gelet op de beschrijving van de verbaliserende ambtenaren ten aanzien van het bloedverlies. De beschreven gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van een levensgevaarlijke verwonding aan [slachtoffer] dat verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg daarvan, de dood van het slachtoffer, heeft aanvaard. De rechtbank acht daarom het primair ten laste gelegde feit, de poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank merkt daarbij op dat het deel van de tenlastelegging, betrekking hebbende op het schoppen en/of trappen van het slachtoffer niet bewezen kan worden verklaard. Het is immers niet aannemelijk dat deze gedraging, zoals deze zich blijkens de onderliggende stukken heeft voorgedaan, tot de dood van het slachtoffer zou kunnen leiden. Een en ander moet leiden tot de vaststelling dat verdachte kennelijk niet het opzet heeft gehad het slachtoffer door middel van schoppen en/of trappen van het leven te beroven. 3.2 Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan in dier voege dat hij op 13 februari 2007 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een kapot geslagen bierfles in de linkerzijde van de hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging. Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 4. Strafbaarheid van het feit Het bewezen verklaarde levert op: poging tot doodslag. 5. Strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 6. Motivering van sancties en van overige beslissingen 6.1 Eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft ter zitting gerekwireerd tot: - bewezenverklaring van hetgeen primair is ten laste gelegd; - oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van achttien (18) maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende deze proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Brijder verslavingszorg, thans in de persoon van mevrouw [medewerkster Brijder verslavingszorg], zolang die instelling dit nodig acht; - oplegging van een leerstraf voor de duur van achtentwintig (28) uren, zijnde in dit geval het volgen van de Taakstraf Alcohol en Delinquentie (TAD), bij het niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door veertien (14) dagen hechtenis. 6.2 Hoofdstraffen Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Brijder verslavingszorg uitgebrachte rapport van 15 mei 2007 is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op [slachtoffer], waarmee verdachte gedurende enige tijd een conflict had. Verdachte heeft in de vroege morgen, in de onmiddellijke nabijheid van een bushalte waar diverse personen nietsvermoedend stonden te wachten en ongewild getuige waren van het geweld, het slachtoffer met een stuk glas in zijn hals gestoken. Het moet voor het slachtoffer en de mensen op straat een schokkende en angstige gebeurtenis zijn geweest, die ongetwijfeld heeft bijgedragen aan het voortbestaan van gevoelens van onveiligheid. Het is voorts slechts aan toeval te danken dat het slachtoffer niet in de halsslagader is gestoken en is komen te overlijden. Het slachtoffer - en daarmee ook verdachte - mag van geluk spreken dat het is gebleven bij een diepe snijwond in de hals en een - naar alle waarschijnlijkheid: blijvend - ontsierend litteken op die opvallende plaats. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Een gedeelte daarvan behoeft vooralsnog niet ten uitvoer te worden gelegd om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te begaan. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de Brijder verslavingszorg gedurende de proeftijd noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verdachte een taakstraf in de vorm van een leerstraf van na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. De leerstraf bestaat uit het volgen van de Taakstraf Alcohol en Delinquentie (TAD). 6.3 Vordering benadeelde partij De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.238,71 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden aan de kleding, de kosten voor een zalf ter behandeling van de wond, de kosten van het openbaar vervoer en het verlies van de no-claim van de ziektekostenverzekering, en € 884,- wegens de als gevolg van het ten laste gelegde feit geleden immateriële schade. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade ten aanzien van de kleding, de kosten van de zalf ter behandeling van de wond en de kosten voor het openbaar vervoer tot een bedrag van € 99,71 eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit dit bewezen verklaarde feit. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit dit bewezen verklaarde feit en - gelet op de onderbouwing daarvan en het verhandelde ter terechtzitting - tot een bedrag van € 500,- redelijk en billijk voorkomt. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen. 6.4 Schadevergoedingsmaatregel Tevens acht de rechtbank termen aanwezig om een schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 599,71, te betalen in vijf (5) maandelijkse termijnen van € 100,- en één (1) maandelijkse termijn van € 99,71. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht. 8. Beslissing De rechtbank: Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.2 vermeld. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot zes (6) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens Brijder verslavingszorg, thans in de persoon van mevrouw [medewerkster Brijder verslavingszorg], zolang die instelling dit nodig acht. Veroordeelt verdachte tot het verrichten van achtentwintig (28) uren taakstraf in de vorm van een leerstraf, zijnde in dit geval het volgen van de Taakstraf Alcohol en Delinquentie, bij het niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door veertien (14) dagen hechtenis. De taakstraf moet worden voltooid binnen de termijn van één jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 599,71 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken. Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in de vordering Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 599,71, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door elf (11) dagen hechtenis. Bepaalt dat dit bedrag dient te worden betaald in vijf (5) maandelijkse termijnen van € 100,- en één (1) maandelijkse termijn van € 99,71. Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij. 9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. Kronenberg, voorzitter, mrs. Verpalen en Hijink, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Blijleven, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 juni 2007.