Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1940

Datum uitspraak2007-08-14
Datum gepubliceerd2007-11-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers07-4428
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Enkel het mogelijk maken van het verrichten van arbeid of het niet verhinderen daarvan wordt opgevat als het laten verrichten van arbeid. Een opdrachtgever die via een tussenpersoon arbeid laat verrichten is derhalve aan te merken als werkgever in de zin van de Wav.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 07 - 4428 uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 augustus 2004 in de zaak van: [onderneming], gevestigd te Heemstede, verzoekster, gemachtigde: mr. H.J.M. van Schie, advocaat te Schiphol-Rijk tegen: de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder, 1. Procesverloop Bij besluit van 7 juni 2007 heeft verweerder aan verzoekster een bestuurlijke boete van € 19.000,- opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, en artikel 15, derde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Wav). Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 4 juli 2007 bezwaar gemaakt. Bij brief van 11 juli 2007 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Het verzoek is behandeld ter zitting van 10 augustus 2007, alwaar namens verzoekster zijn verschenen [betrokkene] en gemachtigde, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M. Puister, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard. 2.2 Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1, Wav wordt onder werkgever verstaan: degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten. Op grond van artikel 2, eerste lid, Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. Artikel 15 Wav, voor zover van belang, luidt: 1. Indien de werkgever door een vreemdeling arbeid laat verrichten waarbij die arbeid feitelijk worden verricht bij een andere werkgever, draagt de eerstgenoemde werkgever er bij aanvang van de arbeid door de vreemdeling onverwijld zorg voor dat de andere werkgever een afschrift van het document, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3° van de Wet op de identificatieplicht, van de vreemdeling ontvangt. 2. De werkgever die het afschrift van het document, bedoeld in het eerste lid, ontvangt, stelt de identiteit van de vreemdeling vast aan de hand van het genoemde document en neemt het afschrift op in de administratie. 3. De werkgever, bedoeld in het tweede lid, bewaart het afschrift tot tenminste vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de arbeid door de vreemdeling is beëindigd. Artikel 19a, eerste lid, Wav bepaalt dat een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem een boete oplegt aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit. Op grond van artikel 18, eerste lid, Wav wordt als beboetbaar feit aangemerkt het niet naleven van de artikelen 2, eerste lid, en 15. 2.3 Op 27 oktober 2006 hebben twee Inspecteurs van de Arbeidsinspectie een bezoek gebracht aan het bedrijfspand van verzoekster, gevestigd op [adres] te Heemstede. Tijdens dit bezoek is geconstateerd dat verzoekster twee vreemdelingen arbeid liet verrichten zonder te beschikken over de vereiste tewerkstellingsvergunning. Voorts is geconstateerd dat verzoekster heeft nagelaten de identiteit van deze vreemdelingen aan de hand van geldige identiteitsdocumenten vast te stellen en geen afschriften van geldige identiteitsdocumenten in de administratie heeft opgenomen. Verweerder heeft verzoekster op 7 juni 2007 een bestuurlijke boete opgelegd van € 19.000,- wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, en artikel 15, derde lid, Wav. Verzoekster kan zich met dit besluit niet verenigen. 2.4 Verzoekster betoogt dat zij niet kan worden aangemerkt als werkgever in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1, Wav, omdat de vreemdelingen niet bij haar maar bij KaMiMex in dienst waren. KaMiMex is ingehuurd om het bedrijfspand te renoveren en was degene die de vreemdelingen instructies gaf en loon betaalde. 2.5 Niet in geschil is dat de vreemdelingen in het pand van verzoekster aan het werk waren en dat verzoekster heeft nagelaten om de identiteit van de vreemdelingen vast te stellen en een afschrift van hun geldige identiteitspapieren in de administratie op te nemen. 2.6 De voorzieningenrechter overweegt het volgende. 2.7 Blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 1993/94, 23 574, nr. 3, blz. 13) bij de artikelen 1 en 2 van de Wav is diegene die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten vergunningplichtig werkgever en is deze werkgever te allen tijde verantwoordelijk voor en aanspreekbaar op het al dan niet aanwezig zijn van de benodigde tewerkstellingsvergunning. Of er sprake is van een arbeidsovereenkomst of gezagsverhouding is daarbij niet relevant, aldus de Memorie van Antwoord (Kamerstukken II, 1993/94, 23 574, nr. 5, blz. 2). Uit het op ambtsbelofte door Inspecteurs van de Arbeidsinspectie opgemaakte boeterapport van 23 februari 2007 blijkt dat de twee vreemdelingen op 27 oktober 2006 in het bedrijfspand van verzoekster op [adres] te Heemstede arbeid hebben verricht, bestaande uit het bereiden van stuukspecie en het verrichten van timmerwerkzaamheden, zonder dat daarvoor een tewerkstellingsvergunning op grond van de Wav was afgegeven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onder deze omstandigheden terecht overwogen dat de vreemdelingen ten dienste van verzoekster arbeid hebben verricht en dat verzoekster daarmee als werkgever in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van de Wav kan worden aangemerkt. Dat de vreemdelingen, zoals verzoekster stelt, niet bij haar, maar bij KaMiMex in dienst waren, leidt niet tot een ander oordeel, omdat een arbeidsovereenkomst of gezagsverhouding gelet op de tekst van de Wav en de daarbij behorende toelichting voor de kwalificatie als werkgever niet is vereist. Het enkel mogelijk maken van het verrichten van arbeid en het niet verhinderen daarvan wordt ook opgevat als het laten verrichten van arbeid. Een opdrachtgever die via een tussenpersoon arbeid laat verrichten is derhalve aan te merken als werkgever in de zin van de Wav. 2.8 Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat rechtspersonen, meer nog dan natuurlijke personen op de hoogte moeten zijn van de geldende wet- en regelgeving, hetgeen tot uitdrukking komt in de hoogte van de boete. Verweerder heeft desgevraagd erkend dat in de Wav en het daarop gebaseerde beleid daarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen rechtspersonen die door één natuurlijk persoon worden gedreven en feitelijk weinig verschil vertonen met een eenmanszaak en rechtspersonen van grotere omvang waarvan kan worden aangenomen dat zij vaker met de Wav te maken hebben en dat dit wel eens tot resultaten kan leiden die als onbevredigend kunnen worden ervaren. Het vorenstaande neemt niet weg dat het onderhavige besluit geheel in overeenstemming is met het beleid. 2.9 Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet op voorhand vaststaat dat het besluit geen stand kan houden in bezwaar. Er bestaat derhalve geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt afgewezen. 2.10 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heijning-Huydecoper, voorzieningenrechter, en op 14 augustus 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.