Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1838

Datum uitspraak2004-09-22
Datum gepubliceerd2007-08-16
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers573046
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Huurders vorderen van een verhuurder van woonruimte nakoming van de tussen hen gesloten overeenkomst, inhoudend dat huurder een woning gerenoveerd aan hen ter beschikking zou stellen. Verder vorderen de huurders een schadevergoeding. Dit vonnis is het eerste van drie vonnissen dat in deze zaak gewezen is.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector kanton VONNIS in de zaak van 1) [eiser 1], wonende te [woonplaats], 2) [eiser 2], wonende te [woonplaats] 3) [eiser 3], wonende te [woonplaats], eisers bij exploot van dagvaarding van 27 juli 2004, gemachtigde: mr. R. Scheltes te Rotterdam, tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid FT Vastgoed B.V., gevestigd te Rotterdam, gedaagden, gemachtigde: mr. A.M. Roepel te Rotterdam. Het procesverloop Eisers hebben bij dagvaarding gevorderd, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad: “a. FT Vastgoed te veroordelen tot het nakomen van de overeenkomst, zoals deze is gesloten op 24 maart 2003 tussen eisers enerzijds en FT Vastgoed anderzijds binnen twee weken na het te wijzen vonnis, op straffe van gebeurte van een dwangsom van € 100,00 per eiser per dag, zolang FT Vastgoed hieraan niet voldoet. b. FT Vastgoed te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding aan eisers ten bedrage van een nader te bepalen bedrag per eiser als vergoeding voor de schade wegens het niet nakomen van de gemaakte afspraken op 24 maart 2003. c. FT Vastgoed te veroordelen in de kosten van deze procedure, het salaris gemachtigde daaronder begrepen.”. Gedaagde heeft zich bij conclusie van antwoord primair beroepen op de onbevoegdheid van de sector kanton en subsidiair geconcludeerd dat eisers in de vordering niet-ontvankelijk moeten worden verklaard dan wel dat deze vorderingen moeten worden afgewezen, telkens met veroordeling van eisers in de kosten van het geding. De stellingen van partijen Eisers stellen dat hun vordering betrekking heeft op een huurovereenkomst, omdat zij oorspronkelijk van gedaagde de woning aan de [locatie] hadden gehuurd en afgesproken hebben van haar te gaan huren de woonruimte aan de [locatie 2]. Het eerstgenoemde pand hadden zij sinds 23 oktober 2001 gehuurd van gedaagde, maar dat dienden zij op last van de gemeente Rotterdam te verlaten omdat er sprake was van de exploitatie van een verblijfsinrichting zonder de vereiste vergunning. Eisers hebben toen een kort geding procedure tegen gedaagde aangespannen, die is geroyeerd nadat op de zitting overeenstemming was bereikt over vervangende woonruimte. Gedaagde heeft zich niet aan de terzake gemaakte afspraken gehouden. De woning aan de [locatie 2] zou in het najaar van 2003 gerenoveerd worden opgeleverd. Gedaagde heeft echter pas op 16 maart 2004 meegedeeld dat de woning beschikbaar was voor eisers, en deze was toen niet op de afgesproken wijze gerenoveerd. Voor eisers was de staat van de woning onaanvaardbaar en zij hebben gedaagde op 30 maart 2004 gesommeerd alsnog de woning conform de gemaakte afspraken beschikbaar te stellen. Gedaagde heeft aan die sommatie niet voldaan, op grond waarvan eisers nu in rechte nakoming vorderen en tevens vergoeding van de door hen geleden schade omdat zij geen gebruik kunnen maken van de aangeboden woonruimte en noodgedwongen slechtere alternatieven hebben moeten aanvaarden. Gedaagde voert – tot het uiterste samengevat – aan dat eisers niet bereid bleken mee te werken aan het creëren van een juiste en toegestane huursituatie voor het pand aan de [locatie 1], maar gedaagde wilden dwingen tot iets wat onmogelijk was: de afgifte van een vergunning voor een pand dat daarvoor niet in aanmerking kwam op grond van het door de gemeente Rotterdam gevoerde beleid. Tijdens de procedure hebben partijen een regeling getroffen. De regeling hield uitdrukkelijk niet in dat er een (nieuwe) huurovereenkomst tot stand kwam voor de [locatie 2]. Eisers wilden juist de vrijheid hebben de woning niet te aanvaarden zonder verdere rechtsgevolgen. Bij de bezichtiging in maart 2003 is aan eisers niets toegezegd over te verrichten werkzaamheden. Er is wel gesproken over de renovatie die met gemeentesubsidie zou worden uitgevoerd. Er zijn aan het pand voor een bedrag van € 259.654,-- exclusief BTW werkzaamheden verricht. De woning is op 16 maart 2004 aan eisers aangeboden, die niet tevreden waren en de woning hebben geweigerd. Gedaagde heeft eisers op 27 april 2004 een laatste termijn van 10 dagen gesteld om de woning te accepteren. Dat hebben zij niet gedaan. Daarmee is de schikkingafspraak geëindigd, c.q. door gedaagde afdoende nagekomen. Voorzover nodig heeft gedaagde die afspraak bij conclusie van antwoord ontbonden. Gedaagde heeft de woning thans aan derden verhuurd (hetgeen meebrengt dat het opleggen van een dwangsom tot nakoming sowieso niet opportuun is). De overwegingen voor de tussenbeslissing Partijen moeten verschijnen op een terechtzitting van de kantonrechter om inlichtingen te verstrekken. Dat geldt zowel voor de formele kant (de vraag of de kantonrechter wel bevoegd is) als voor de inhoudelijke aspecten van het geschil. Wat dat laatste betreft lijkt het nuttig dat partijen tevoren (voorzover dat nog niet is gedaan) verklaringen in het geding brengen over de met betrekking tot de huur-overeenkomst voor de [locatie 2] gemaakte afspraak, en eveneens met betrekking tot de daar uit te voeren werkzaamheden. Indien er foto’s beschikbaar zijn moeten ook die worden toegestuurd. De beslissing De kantonrechter, alvorens verder te beslissen, bepaalt dat partijen - in persoon of behoorlijk vertegenwoordigd en desgewenst met hun gemachtigde - op dinsdag 2 november 2004 te 14.00 uur moeten verschijnen in het gerechtsgebouw B aan het Wilhelminaplein 100 te Rotterdam (het hoge rode gebouw, op de eerste verdieping) en alle stukken die van belang zijn uiterlijk een week voor de comparitie van partijen aan de wederpartij en de kantonrechter moeten toezenden. Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Lubberink en is, alvorens op schrift te zijn gesteld, uitgesproken ter openbare terechtzitting.