
Jurisprudentie
BB1814
Datum uitspraak2007-03-27
Datum gepubliceerd2007-08-16
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsArnhem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/7271
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-16
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsArnhem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/7271
Statusgepubliceerd
Indicatie
Derde-landenexcepties / systematiek Vw 2000 / Russische Federatie
Bij besluit van 14 juni 2005 is de echtgenoot van eiseres in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. De kinderen zijn eveneens in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning. De Russische Federatie is aan hen niet als verblijfs- of vestigingsalternatief tegengeworpen. Statusbepaling vindt (in de regel) eerst plaats nadat is vastgesteld dat aan de vreemdeling niet een van de in de Vw 2000 opgenomen derde landen excepties kan worden tegengeworpen. Buiten de Vw 2000 is er geen ruimte om derde-landenexcepties tegen te werpen, nu deze moeten worden geacht uitputtend in de Vw 2000 te zijn opgesomd (ABvR 13 maart 2003, RV 2003,6). Door het standpunt in te nemen dat het gezinsleven door eiseres en haar echtgenoot en kinderen niet in Nederland, maar in de Russische Federatie dient te worden uitgeoefend, creëert verweerder impliciet een exceptie op de wettelijk vastgestelde excepties. Als eiseres – en haar echtgenoot – uitvoering geven aan het bestreden besluit, dan heeft dit immers hetzelfde effect als wanneer aan de echtgenoot wél een exceptie zou zijn tegengeworpen. Daarmee is het bestreden besluit feitelijk in strijd met de systematiek van de Vw 2000. Reeds hierom kan het bestreden besluit niet in stand blijven.
Bij besluit van 14 juni 2005 is de echtgenoot van eiseres in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. De kinderen zijn eveneens in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning. De Russische Federatie is aan hen niet als verblijfs- of vestigingsalternatief tegengeworpen. Statusbepaling vindt (in de regel) eerst plaats nadat is vastgesteld dat aan de vreemdeling niet een van de in de Vw 2000 opgenomen derde landen excepties kan worden tegengeworpen. Buiten de Vw 2000 is er geen ruimte om derde-landenexcepties tegen te werpen, nu deze moeten worden geacht uitputtend in de Vw 2000 te zijn opgesomd (ABvR 13 maart 2003, RV 2003,6). Door het standpunt in te nemen dat het gezinsleven door eiseres en haar echtgenoot en kinderen niet in Nederland, maar in de Russische Federatie dient te worden uitgeoefend, creëert verweerder impliciet een exceptie op de wettelijk vastgestelde excepties. Als eiseres – en haar echtgenoot – uitvoering geven aan het bestreden besluit, dan heeft dit immers hetzelfde effect als wanneer aan de echtgenoot wél een exceptie zou zijn tegengeworpen. Daarmee is het bestreden besluit feitelijk in strijd met de systematiek van de Vw 2000. Reeds hierom kan het bestreden besluit niet in stand blijven.
Uitspraak
RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 06/7271
Datum uitspraak: 27 maart 2007
Uitspraak
Ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[Eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1979,
v-nummer 010.504.2860,
van Russische nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde mr. M.H.R. de Boer,
tegen
de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Het procesverloop
Bij besluit van 12 januari 2006 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 10 maart 2002 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Op 8 februari 2006 heeft eiseres beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een pleitnotitie ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 28 november 2006. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A.M.H.W. van Heerebeek.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Gezien de gronden van het beroep heeft de rechtsstrijd betrekking op de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, c, en e van de Vw 2000 genoemde inwilligingsgronden.
3. Eiseres heeft, zakelijk weergegeven, ter ondersteuning van haar asielrelaas het volgende verklaard. Eiseres is afkomstig uit de Russische Federatie. Zij heeft tijdens haar studie in de Russische Federatie [echtgenoot], van Syrische afkomst, leren kennen en zij is met hem getrouwd. Vanwege de afkomst van haar echtgenoot en zijn Kaukasisch uiterlijk hebben eiseres en haar echtgenoot in de Russische Federatie problemen ondervonden. Eiseres heeft daarover onder andere verklaard dat het voor hen ontzettend moeilijk was om in Rusland te blijven. Haar echtgenoot heeft vijf jaar in Stavropol gestudeerd, waar hij werd lastig gevallen op straat en werd geslagen. Twee van zijn vrienden – Syrische Koerden - zijn daar vermoord. Nadat zijn twee vrienden waren vermoord, werd het gevaarlijk voor haar echtgenoot om in Stavropol zijn studie af te maken. Voor het laatste studiejaar is hij dan ook naar Fladikavkaz gegaan, om zijn diploma te behalen. Ook daar zijn eiseres en haar echtgenoot lastig gevallen en mishandeld. Vanwege deze problemen zijn eiseres en haar echtgenoot na het afronden van hun studie in augustus 2000 samen met hun zoontje naar Syrië vertrokken. Bij aankomst op het vliegveld in Aleppo is de echtgenoot van eiseres opgepakt door de Syrische autoriteiten omdat hij ervan werd beschuldigd lid te zijn van de groepering Riad Al-Turk. Hij is drie maanden zonder proces vastgehouden en gemarteld. Eiseres is in die periode naar het huis van haar schoonouders gegaan. In november 2000 is haar echtgenoot vrijgelaten. Hij is na die eerste keer nog enkele keren opgepakt door de Syrische autoriteiten. In februari 2002 zijn eiseres en haar gezin uiteindelijk naar Nederland gevlucht. De echtgenoot van eiseres is in Nederland erkend als vluchteling. Hij heeft, evenals de twee kinderen, een verblijfsvergunning gekregen.
4. Verweerder heeft het asielrelaas van eiseres, evenals dat van haar echtgenoot, geloofwaardig geacht. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres echter afgewezen omdat zij in het land van herkomst geen gegronde reden heeft om te vrezen voor vervolging en het beroep van eiseres op artikel 3 van het (Europese) Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) evenmin kan slagen. Voor wat betreft het beroep van eiseres op haar medische situatie heeft verweerder overwogen dat uit het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: BMA-advies) van 17 november 2005 blijkt dat eiseres zich niet in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium bevindt. Evenmin is sprake van een medische noodsituatie op korte termijn bij het uitblijven van een medische behandeling. Voorts heeft eiseres niet met medische stukken onderbouwd dat haar gezinsleden niet met haar naar de Russische Federatie kunnen reizen, omdat voor hen schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen dreigt. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat van gescheiden uitzetting geen sprake is nu de gezinsleden van eiseres mee kunnen naar de Russische Federatie. Eiseres heeft niet te vrezen voor vervolging en dat geldt eveneens voor de gezinsleden. Voorts komt eiseres niet in aanmerking voor een afgeleide verblijfsvergunning aangezien zij de Russische nationaliteit bezit en haar echtgenoot de Syrische nationaliteit. Voor zover eiseres zich inzake de toepassing van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000, beroept op artikel 23 van de van de Richtlijn van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: de Definitierichtlijn), is verweerder van mening dat de eis van gelijke nationaliteit niet in strijd is met de Definitierichtlijn.
5. Hiermee kan eiseres zich niet verenigen. Primair stelt eiseres zich op het standpunt dat terugkeer naar de Russische Federatie gelet op haar slechte medische gesteldheid een schending van artikel 3 van het EVRM zou betekenen. Terugkeer naar de Russische Federatie levert eveneens ten aanzien van haar echtgenoot en haar kinderen een schending van artikel 3 van het EVRM op. Eiseres betwist voorts de conclusies die verweerder uit het BMA-advies van 17 november 2005 trekt. Bovendien heeft verweerder ten onrechte aan het BMA niet gevraagd naar de consequenties van uitzetting ten aanzien van het hele gezin. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder eiseres ten onrechte niet in het bezit heeft gesteld van een verblijfsvergunning op grond van klemmende redenen van humanitaire aard in het geval eiseres gescheiden van haar gezin zal moeten terugkeren naar de Russische Federatie. Ten slotte stelt eiseres in aanmerking te komen voor een van haar echtgenoot afgeleide verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Zij beroept zich in dit kader in het bijzonder op artikel 23 van de Definitierichtlijn.
6. Ten aanzien van het beroep van eiseres op artikel 3 van het EVRM in verband met haar gezondheidssituatie overweegt de rechtbank dat uit de uitspraken van het Europees Hof voor de rechten van de mens van 2 mei 1997 inzake St. Kitts (NJ 1998/583 en RV 1997/70) en 6 februari 2001 inzake Bensaid (JV 2001/103) volgt dat terugkeer naar het land van herkomst slechts tot een schending van artikel 3 van het EVRM kan leiden wanneer de vreemdeling zich in een vergevorderd stadium van een ongeneeslijke ziekte bevindt, er geen medische voorzieningen en sociale opvang in het ontvangende land aanwezig zijn en de vreemdeling in grote mate afhankelijk is van voorzieningen en opvang die hij in het uitzettende land al geruime tijd heeft ontvangen.
7. Naar aanleiding van de door eiseres gestelde medische situatie is het BMA verzocht een onderzoek in te stellen naar de gezondheidssituatie van eiseres. Het BMA heeft op 17 november 2005 een rapport uitgebracht. De rechtbank overweegt dat een BMA-advies dient te worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient een dergelijk advies op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding – voor zover mogelijk en verantwoord – van de bronnen, waaraan deze is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij zijn besluitvorming van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
8. De rechtbank stelt vast dat uit het BMA-advies van 17 november 2005 blijkt dat eiseres psychische klachten heeft. Tevens lijdt zij aan niet nader benoemde lichamelijke klachten. Eiseres voert één keer in de twee weken gesprekken bij het Maatschappelijk Werk en zij wordt gecontroleerd door de huisarts. Voorts blijkt uit het BMA-advies dat eiseres medicijnen gebruikt die zowel in de Russische Federatie als in Syrië verkrijgbaar zijn. Voorts oordeelt de medisch adviseur dat eiseres zich niet bevindt in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een medische noodsituatie op korte termijn die maakt dat terugkeer van eiseres naar de Russische Federatie in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet voldoet aan het criterium als de onder rechtsoverweging 6 genoemde uitspraken van het Europese Hof. Eiseres heeft voorts geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan getwijfeld kan worden aan de juistheid of volledigheid van het BMA-advies. Het enkel plaatsen van kanttekeningen door eiseres is daartoe onvoldoende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het BMA-advies derhalve ten grondslag kunnen leggen aan het bestreden besluit. Verweerder heeft gelet op het voorgaande in de gestelde medische klachten van eiseres geen aanleiding hoeven zien om aan haar een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 te verlenen.
9. Eiseres heeft eveneens een beroep gedaan op de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 genoemde inwilliginggrond.
Ten aanzien van dit beroep heeft verweerder aangevoerd dat gesteld noch gebleken is dat het gezin gescheiden van elkaar zou moeten leven. Volgens verweerder valt niet in te zien dat het voor eiseres en haar gezin niet mogelijk is om hun gezinsleven in de Russische Federatie voort te zetten, zeker niet nu ten aanzien van eiseres geconcludeerd is dat zij niet te vrezen heeft in de zin van het Verdrag. Dat eiseres en haar echtgenoot de Russische Federatie hebben verlaten omdat vrienden van hen al slachtoffer zijn geworden van moord op grond van hun etnische afkomst overweegt verweerder dat eiseres op geen enkele wijze het aangevoerde heeft geconcretiseerd dan wel aannemelijk gemaakt.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat bij besluit van 14 juni 2005 de echtgenoot van eiseres in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. De kinderen zijn eveneens in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning. De Russische Federatie is aan hen niet als verblijfs- of vestigingsalternatief tegengeworpen. Statusbepaling vindt (in de regel) eerst plaats nadat is vastgesteld dat aan de vreemdeling niet een van de in de Vw 2000 opgenomen derde landen excepties kan worden tegengeworpen. Buiten de Vw 2000 is er geen ruimte om derde-landenexcepties tegen te werpen, nu deze moeten worden geacht uitputtend in de Vw 2000 te zijn opgesomd (ABvR 13 maart 2003, RV 2003,6). Door het standpunt in te nemen dat het gezinsleven door eiseres en haar echtgenoot en kinderen niet in Nederland, maar in de Russische Federatie dient te worden uitgeoefend, creëert verweerder impliciet een exceptie op de wettelijk vastgestelde excepties. Als eiseres – en haar echtgenoot – uitvoering geven aan het bestreden besluit, dan heeft dit immers hetzelfde effect als wanneer aan de echtgenoot wél een exceptie zou zijn tegengeworpen. Daarmee is het bestreden besluit feitelijk in strijd met de systematiek van de Vw 2000. Reeds hierom kan het bestreden besluit niet in stand blijven.
Dit klemt te meer nu de geloofwaardigheid van het relaas niet in geschil is, en het ervoor moet worden gehouden dat eiseres en haar echtgenoot vanwege zijn etnische afkomst en zijn uiterlijke kenmerken in de Russische Federatie ernstige problemen hebben ondervonden. De echtgenoot van eiseres is zowel in Stavropol als in Fladikavkaz meerdere malen mishandeld en gediscrimineerd, wat voor het gezin aanleiding is geweest de Russische Federatie te verlaten. Bovendien zijn twee van hun vrienden in de Russische Federatie vanwege hun afkomst vermoord. Verweerder heeft dan ook niet kunnen volstaan met de enkele stelling dat niet valt in te zien dat het voor eiseres en haar gezin niet mogelijk is om hun gezinsleven in de Russische Federatie voort te zetten, te meer niet nu hetgeen eiseres heeft aangevoerd wordt ondersteund door informatie uit de algemene ambtsberichten. Verweerder had de door eiseres aangevoerde gebeurtenissen op kenbare wijze dienen te betrekken bij de motivering. Ook hierom kan het bestreden besluit niet in stand blijven.
10. Hetgeen verweerder verder heeft overwogen aangaande artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 en artikel 23 van de Definitierichtlijn en wat daar zijdens eiseres tegen in is gebracht, behoeft, nu niet is gebleken dat eiseres daar procesbelang bij heeft, geen verdere bespreking.
11. Derhalve is het beroep gegrond wegens schending van het motiveringsvereiste (artikel 7:12, eerste lid, van de Awb) en wegens strijd met (de systematiek van) de
Vw 2000. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De beslissing
De rechtbank verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 12 januari 2006;
draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644,00 onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Gielissen en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2007 in tegenwoordigheid van L.E. Huberts als griffier.
de griffier
de rechter?