
Jurisprudentie
BB1811
Datum uitspraak2007-07-04
Datum gepubliceerd2007-08-15
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers115133 / FA RK 06-1478
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-15
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers115133 / FA RK 06-1478
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bevoegdheid Nederlandse rechter in verband met de artikelen 8, 9 en 20 van Vo-B II-bis.
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 4 juli 2007.
Zaaknummer: 115133 / FA RK 06-1478
De enkel¬voudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[naam vrouw],
verzoekster, verder te noemen: de vrouw,
wonende te [H.],
procureur mr. B.W.A. Muurmans,
en:
[naam man],
wederpartij, verder te noemen: de man,
wonende te [M.],
procureur mr. E.J.A. Roeleven.
1. Verloop van de procedure:
De vrouw heeft op 14 november 2006 een verzoekschrift tot vaststelling van het hoofdverblijf ingediend.
Door de man is op 9 maart 2007 een verweerschrift, tevens inhoudende exceptie van onbevoegdheid ingediend.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 30 mei 2007.
2. Beoordeling:
De vrouw heeft verzocht om vast te stellen dat:
- de vrouw bevoegd is [naam kind] onderwijs te laten volgen op Openbare Basisschool [H.] te [H.];
- er omgang zal plaatsvinden tussen de man en [naam kind] ieder weekeind om de veertien dagen vanaf vrijdagavond 19.00 uur tot zondagavond 18.00 uur;
- [naam kind] zijn hoofdverblijf bij de vrouw zal hebben.
Nu de man een verweerschrift, inhoudende exceptie van onbevoegdheid heeft ingediend zal de rechtbank eerst dienen te beslissen ten aanzien van de bevoegdheid alvorens inhoudelijk op de zaak in te gaan.
Beide partijen gaan uit van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000, verder te noemen: de verordening Brussel II bis.
Ook de rechtbank gaat uit van de toepasselijkheid van Brussel II bis.
2.1. De vrouw stelt:
Volgens de vrouw is de rechtbank Maastricht op grond van art. 8 lid 1 van de verordening Brussel II bis bevoegd om van het onderhavige verzoek kennis te nemen.
Volgens de vrouw had en heeft de minderjarige zijn gewone verblijfplaats in [H.].
2.2. De man stelt:
Volgens de man is de rechtbank Maastricht onbevoegd. De man verwijst naar de aanhangig¬heid en onderling samenhangende procedures in België. Er is volgens de man sprake van een situatie zoals bedoeld in art. 19 lid 2 van de verordening Brussel II bis: het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, houdt zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.
2.3. De rechtbank overweegt als volgt:
Door de inwerkingtreding van Brussel II bis steunt de internationale rechtsmacht van de rechter inzake de bescherming van minderjarige in de verhouding tussen de EU-lidstaten op deze verordening.
Ten aanzien van de bevoegdheid is de gewone verblijfplaats van het kind bepalend.
Partijen zijn verdeeld gebleven over die gewone verblijfplaats van [naam kind].
Uit de stukken en hetgeen partijen ter zitting naar voren hebben gebracht blijkt, naar het oordeel van de rechtbank, dat [naam kind] sinds zijn geboorte zijn gewone verblijfplaats bij zijn grootouders in [H.] was. De man heeft immers ter zitting niet weersproken verklaard dat het kind doordeweeks bij zijn grootouders was en in het weekend bij zijn ouders in België. Met beider instemming ging het kind vanuit het huis van de grootouders in [H.] naar school. Het sociale leven van de minderjarige was gesitueerd in [H.].
De man en de vrouw hebben wel een school in België bezocht, naar de man stelt doch door de vrouw betwist, om gezamenlijk de minderjarige daar in te schrijven met ingang van het schooljaar 2006/2007, doch tussen partijen is niet komen vast te staan dat de plaatsing van de minderjarige op de Belgische school met beider instemming is geschied, zoals door de man gesteld, danwel alleen op initiatief van de man, zoals door de vrouw gesteld.
Uit het verweer van de vrouw tegen de door de man verzochte voorlopige voorzieningen bij de vrederechter in Maaseik, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat zij niet akkoord ging met een plaatsing van de minderjarige aldaar.
De mededeling van de vrouw dat zij het inschrijfformulier van de Belgische school niet heeft ondertekend, zoals door de Vrederechter in zijn vonnis van 20 september 2006 impliciet overwogen, is door de man tijdens de mondelinge behandeling niet betwist.
Bij bedoeld vonnis van de Vrederechter is een co-ouderschap tussen enerzijds de man die in [B.] woont en de anderzijds de vrouw die in [H.] woont, vastgesteld.
Een en ander leidt tot het oordeel dat door de plaatsing van de minderjarige op de Belgische school, er onvoldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige is gewijzigd.
Daaraan doet niet af dat blijkens het vonnis in hoger beroep van de rechtbank Tongeren het hoofdverblijf van de minderjarige met ingang van 16 april 2007 voorlopig bij de man bepaald is.
Het betreft een voorlopige maatregel die, naar het oordeel van de rechtbank, de rechter in België kon nemen op basis van zijn bevoegdheid ex artikel 20 van Brussel II bis, immers de minderjarige verbleef op dat moment feitelijk in het gebied van die rechtbank.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de uitspraak van de rechtbank Tongeren niet tot gevolg gehad dat de feitelijke verblijfplaats zonder meer is overgegaan van [H.] in Nederland naar [D.] in België. Een andere gedachtegang is niet te rijmen met het voorlopig karakter van de maatregel.
Bovendien betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat de minderjarige buiten schooltijd feitelijk 50% van de tijd in [D.] verblijft en 50% in [H.].
De vrouw heeft zich op 14 november 2006 tot de rechtbank gewend met het verzoek ten aanzien van, zakelijk weergegeven, hoofdverblijf, omgang en schoolbezoek, een beslissing te geven.
Nu de gewone verblijfplaats op 14 november 2006, zoals hiervoor overwogen nog steeds in [H.] lag en dus in het arrondissement Maastricht, is deze rechtbank bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
Het beroep van de man op artikel 19 lid 2 van Brussel II bis slaagt niet. De maatregelen die in België zijn getroffen door de rechterlijke colleges aldaar, zijn naar het oordeel van de rechtbank maatregelen als bedoeld in artikel 20 van bedoelde verordening. Ten gronde dient de zaak voor de rechtbank te Maastricht en zal de beslissing van die rechtbank de voorlopige maatregelen van de Belgische rechters eventueel terzijde stellen. Verwijzing of afwachten tot de bevoegdheid van de Vrederechter vaststaat, is niet nodig, omdat, onweersproken, er geen zaak ten gronde bij een rechterlijk college in België aanhangig is. Het artikel waarop de man zich beroept is derhalve niet van toepassing in deze zaak.
Over de voortzetting mondelinge behandeling is telefonisch contact geweest met de advocaten van partijen die met de na te melden datum hebben ingestemd.
3. Beslissing
De rechtbank verklaart zich bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Bepaalt dat de voortzetting van de mondelinge behandeling zal plaatsvinden op 30 juli 2007 om 13.00 uur.
Bepaalt dat deze beschikking geldt als oproep van partijen en hun advocaten voor bedoelde zitting.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.E.C.M. Dahmen, kinderrechter en in het openbaar uit¬ge¬sproken op 4 juli 2007 in tegenwoordigheid van M.M.G. Merckelbagh, griffier.