Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1806

Datum uitspraak2007-07-18
Datum gepubliceerd2007-08-16
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers1628-H-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Alimentatie ten behoeve van de jongmeerderjarige en de minderjarige. Invloed van eigen inkomsten van de jongmeerderjarige op behoefte.


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 18 juli 2007 Rekestnummer. : 1628-H-06 Rekestnr. rechtbank : 06-1393 [appellant], wonende te Leiden, verzoeker in hoger beroep, hierna te noemen: de vader, procureur mr. J.A.M. Koorn-Harkema, tegen [verweerster], wonende te Leiden, verweerster in hoger beroep, hierna te noemen: de moeder, procureur mr. J.F.M. van Weegberg. Als belanghebbende is aangemerkt: [de thans jong-meerderjarige] wonende te Leiden, hierna te noemen: de zoon. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De vader is op 15 november 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 22 augustus 2006 van de rechtbank te ‘s-Gravenhage. De moeder heeft op 17 januari 2007 een verweerschrift ingediend. Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 12 februari 2007, 10 mei 2007 en 26 juni 2007 aanvullende stukken ingekomen. Op 27 juni 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn procureur, en de moeder, bijgestaan door haar procureur. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd. De zoon heeft ondanks uitnodiging daartoe van het hof niet schriftelijk zijn mening ten aanzien van de kinderalimentatie kenbaar gemaakt. VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij de bestreden beschikking is de door de vader te betalen kinderalimentatie voor de zoon over de periode juli 2003 tot en met juni 2005 op nihil gesteld. Het meer of anders verzochte is afgewezen. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. In geschil is ten aanzien van de kinderalimentatie voor de zoon, geboren [in] 1989 en derhalve thans jong-meerderjarig, en de minderjarige [dochter], geboren [in] 1991, hierna te noemen: de dochter, de draagkracht van de vader. De zoon verblijft sinds 1 februari 2007 bij de vader en de dochter verblijft bij de moeder. 2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat: - de zoon geen behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding vanaf 1 september 2005; - de draagkracht van de vader het niet toelaat om enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de beide kinderen te leveren, primair: met ingang van 1 juli 2005 en subsidiair: met ingang van 2 maart 2006 (de datum dat het verzoekschrift in de bodemprocedure is ingediend); - meer subsidiair: de draagkracht van de vader slechts toereikend is om de opgelegde bijdrage te leveren in de opvoeding en verzorging van de dochter. 3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, dan wel het hoger beroep van de vader ongegrond te verklaren, althans zijn verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Behoeftigheid zoon 4. De vader betoogt in grief I dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de werkzaam-heden van de zoon geen invloed hebben op diens behoefte aan alimentatie. 5. Het hof overweegt het volgende. De verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud van ouders jegens hun minderjarige kinderen bestaat onafhankelijk van de vraag of sprake is van behoeftigheid. Wel kan een substantieel eigen inkomen van de minderjarige van invloed zijn op de omvang van diens behoefte aan een onderhoudsbijdrage. Dienaangaande is ter zitting vast komen te staan dat de zoon van 1 september 2005 tot 1 februari 2007 deels in zijn eigen levensonderhoud heeft voorzien met het geld dat hij verdiende in het kader van een zogenoemd leer-werkproject. De vader heeft ter zitting beaamd dat de zoon aldus niet volledig in zijn levensonderhoud kon voorzien en derhalve een aanvullende toelage behoefde. Wel ziet het hof in deze bijverdiensten van de zoon aanleiding om de behoefte van de zoon aan alimentatie te matigen in dier voege dat de zoon wordt geacht met zijn inkomsten voor de helft in zijn eigen behoefte te voorzien. Draagkracht vader 6. In grief II betoogt de vader dat de rechtbank bij de bepaling van zijn draagkracht ten onrechte niet is uitgegaan van zijn huidige inkomen op parttimebasis, 24 uur per week, nu het voor hem, gelet op zijn artrose, niet mogelijk is om meer te werken. 7. Het hof stelt vast dat de vader ter onderbouwing van zijn betoog verwijst naar de medische gegevens die hij in eerste aanleg heeft overgelegd. De rechtbank heeft overwogen dat uit deze gegevens niet blijkt dat de vader niet in staat is zijn verdiencapaciteit in zijn huidige of ander werk zodanig te benutten dat hij de eerder vastgestelde alimentatie kan voldoen. Het hof ziet geen aanleiding voor een ander oordeel, te minder nu de vader zijn betoog in hoger beroep niet nader heeft gestaafd en hij ter zitting heeft gesteld thans weer 32 per week te werken. 8. In grief III betoogt de vader dat de rechtbank bij de bepaling van zijn draagkracht ten onrechte de aflossing van de uit 1992 stammende schulden buiten beschouwing heeft gelaten. 9. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden geen rekening heeft gehouden met deze schulden en neemt de door de rechtbank aan haar overweging ten grondslag gelegde gronden over. 10. In grief IV betoogt de vader dat de rechtbank bij het bepalen van zijn fictieve draagkracht ten onrechte is uitgegaan van een netto berekening en een draagkrachtpercentage van 70%, nu zijn inkomen, indien geëxtrapoleerd naar een 40-urige werkweek zoals de rechtbank heeft gedaan, boven de € 1.815,- bruto per maand uitkomt. 11. Het hof overweegt als volgt. De moeder stelt in haar verweerschrift terecht dat de werkgroep Alimentatienormen aanbeveelt om in geval van een inkomen tot € 2.000,- bruto per maand de netto berekening te hanteren. Echter, er is geen sprake van een gebod, zodat de rechtbank vrij stond in haar keuze voor een berekeningsmethode. Wel zal het hof, gelet op de omstandigheid dat, zoals ter zitting is vastgesteld, de zoon vanaf 1 februari 2007 bij zijn vader inwoont, voor de berekening van de draagkracht van de vader met ingang van 1 februari 2007 uitgaan van de alleenstaande-oudernorm en het daarbij behorende draagkracht-percentage. 12. Ter zitting heeft de procureur van de vader grief V ingetrokken. Deze grief behoeft derhalve geen bespreking meer. 13. Uitgaande van het netto maandinkomen van de vader, en rekening houdend met de hiervoor onderscheiden perioden, vastgestelde lasten en de niet betwiste lasten, is het hof van oordeel dat de draagkracht van de vader – ook indien wordt uitgegaan van de alleenstaande-oudernorm – de bij beschikking van 9 oktober 2001 van de rechtbank ’s-Gravenhage opgelegde alimentatie ten behoeve van de dochter toelaat, zodat de bestreden beschikking in zoverre dient te worden bekrachtigd. Met betrekking tot de bij beschikking van 9 oktober 2001 van de rechtbank ’s-Gravenhage bepaalde bijdrage van de vader ten behoeve van de zoon van fl. 375,- (€ 170,17) per maand overweegt het hof als volgt. Rekening houdend met de wettelijke indexering en de met de helft verminderde behoefte aan een bijdrage van de vader dient deze alimentatie met ingang van 1 september 2005 te worden bepaald op € 96,- per maand. Voorts zal het hof deze alimentatie met ingang van 1 februari 2007 op nihil bepalen, nu de zoon sindsdien bij zijn vader inwoont. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden vernietigd. BESLISSING Het hof: vernietigt de bestreden beschikking voor zover betrekking hebbende op de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie ten behoeve van de zoon met ingang van 1 september 2005 en, in zoverre opnieuw beschikkende: bepaalt, met wijziging van de beschikking van 9 oktober 2001 van de rechtbank te ’s-Gravenhage, de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie ten behoeve van de zoon met ingang van 1 september 2005 op € 96,- per maand en met ingang van 1 februari 2007 op nihil; bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige; wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Pannekoek-Dubois en van der Zanden, bijgestaan door mr. van Elden als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2007.