
Jurisprudentie
BB1760
Datum uitspraak2007-08-10
Datum gepubliceerd2007-08-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200703737/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2007-08-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200703737/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 14 december 2006 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Lindebrook" vastgesteld.
Uitspraak
200703737/2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2006 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Lindebrook" vastgesteld.
Bij besluit van 3 april 2007, zaaknummer 2007-000857, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 30 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. Bij brief van 30 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 16 juli 2007 heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Romedes Engineering B.V.", die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend. Deze reactie is aangevuld bij brief van 26 juli 2007.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2007, waar [een van de verzoekers], in persoon, en bijgestaan door mr. A.M.H. Dellaert, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.J.R.M. Nelissen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad van Oost Gelre, vertegenwoordigd door ing. R.H.M.M. Berendsen, ambtenaar van de gemeente, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Romedes Engenering B.V.", vertegenwoordigd door R.J.M. Wessels.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het beroep en het onderhavige verzoek zijn ingediend door [verzoeker] en anderen. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat het beroep, voor zover ingediend door enkelen van hen, niet-ontvankelijk is, omdat zij geen belanghebbende zouden zijn. Nu de Voorzitter verwacht dat in elk geval het beroep voor zover ingediend door [verzoeker] ontvankelijk zal worden geoordeeld, bestaat aanleiding voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3. De Voorzitter ziet in de aangevoerde formele bezwaren geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Niet is gebleken dat het in artikel 10 van het Besluit ruimtelijke ordening 1985 bedoelde overleg niet heeft plaatsgevonden of dat de wettelijk verplichte publicaties inzake het plan onjuistheden bevatten. Voorts hebben verzoekers niet aannemelijk gemaakt dat het rapport luchtkwaliteit en de Staat van bedrijven niet met het ontwerpplan ter inzage hebben gelegen.
2.4. Het plan voorziet in de aanleg van een intergemeentelijk bedrijventerrein van ongeveer 20 hectare met groen- en wateraccenten op een thans overwegend agrarisch terrein. Het plangebied wordt aan drie kanten omsloten door woningbouw; aan de noordzijde ligt de N18.
2.5. Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plan te voorkomen. Verzoekers stellen dat geen behoefte bestaat aan een bedrijventerrein en dat het plan in strijd is met provinciaal en gemeentelijk beleid. Voorts is het voortbestaan van de beek niet gewaarborgd en vrezen zij lichthinder te zullen ondervinden. Daarnaast stellen verzoekers dat er andere geschikte locaties zijn.
2.6. De Voorzitter stelt voorop dat alternatieven pas aan de orde kunnen komen indien bij de keuze van de gemeenteraad blijkt van ernstige bezwaren. Uit de plantoelichting blijkt dat onderzoek is gedaan naar de ruimtebehoefte voor bedrijven in Lichtenvoorde. Hieruit volgt dat een behoefte bestaat van ongeveer 38 hectare. Voorts is van de zijde van de gemeenteraad ter zitting onweersproken gesteld dat met betrekking tot ongeveer 50 van de 61 kavels op het terrein besprekingen lopen of opties zijn genomen. Gelet hierop ziet de Voorzitter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat er onvoldoende behoefte is aan het bedrijventerrein. Evenmin valt in te zien dat het plan in strijd is met provinciaal of gemeentelijk beleid. Op voorhand blijkt niet dat de vraag of in dit geval sprake is van een uitbreidingslocatie of van een inbreidingslocatie gevolg heeft voor de beoordeling van het beroep op dit punt. Voorts blijkt uit het bestreden besluit dat omtrent de beek, die in het Streekplan Gelderland 2005 de aanduiding "EHS natuur" heeft, overleg is gevoerd met het waterschap en dat rekening is gehouden met de ecologische waarde van de beek, door onder meer een groenstrook van 22 meter langs de beek niet uit te geven als bedrijventerrein. Gelet hierop ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de ecologische waarden van de beek zullen worden aangetast. In verband met de gevreesde lichthinder heeft de gemeenteraad ter zitting aangevoerd dat de verlichting van de bedrijven van de woningen zal zijn afgekeerd, met name door de afschermde werking van de gebouwen, en dat voor de straatverlichting gebruik kan worden gemaakt van een verlichtingstype dat het licht zoveel mogelijk bundelt. Gelet hierop acht de Voorzitter aannemelijk dat met deze maatregelen mogelijke lichthinder in aanvaardbare mate kan worden beperkt.
Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter op voorhand geen grond voor de verwachting dat verweerder in hetgeen verzoekers in zoverre hebben aangevoerd aanleiding had moeten zien goedkeuring aan het plan te onthouden. Hieruit volgt tevens dat niet is gebleken van ernstige bezwaren die ertoe zouden moeten leiden dat het bedrijventerrein in zoverre niet op de gekozen locatie kan worden gerealiseerd.
2.6.1. Voor zover verzoekers aanvoeren dat kavels van 7.500 m² niet op een lokaal bedrijventerrein passen en dat ten onrechte ook de vestiging van bedrijven met milieucategorie vier van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse gemeenten (hierna: VNG-brochure) mogelijk wordt gemaakt, overweegt de Voorzitter dat in de plantoelichting onder meer staat dat Lindebrook geschikt is voor lichte, kantoorachtige en relatief kleinschalige lokale bedrijven.
Ingevolge het plan zijn bij recht kavels van 2.500 m² mogelijk. Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de planvoorschriften kan het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) met gebruikmaking van artikel 11 van de WRO de maximale kavelgrootte wijzigen in 7.500 m².
Ingevolge het plan is op het terrein, afhankelijk van de op de plankaart opgenomen aanduidingen, bij recht de vestiging van bedrijven in de milieucategorieën één, twee en drie van de VNG-brochure mogelijk. Ingevolge artikel 4, derde lid, onder 2, van de planvoorschriften is het college, onder daar gestelde voorwaarden, bevoegd om vrijstelling te verlenen voor de vestiging of gebruik van bedrijven in één milieucategorie hoger, waardoor ook de vestiging van bedrijven met milieucategorie vier van de VNG-brochure op het terrein mogelijk is.
De Voorzitter oordeelt dat op voorhand niet valt in te zien hoe kavels met een maximale oppervlakte van 7.500 m² en bedrijven in milieucategorie vier van de VNG-brochure zich verhouden tot de totale omvang van het bedrijventerrein en tot de omliggende woonwijken. Dit klemt te meer nu in de plantoelichting staat dat het terrein bedoeld is voor lichte, kantoorachtige en relatief kleinschalige lokale bedrijven. Nu tevens niet is gebleken van belangen van de zijde van de gemeenteraad die daaraan in de weg staan, ziet de Voorzitter voldoende aanleiding om het bestreden besluit op deze punten te schorsen.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 3 april 2007, kenmerk 2007-000857, voor zover het betreft de goedkeuring van artikel 4, derde lid, onder 2, en artikel 10, tweede lid, van de planvoorschriften;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 683,83 (zegge: zeshonderddrieëntachtig euro en drieëntachtig cent), waarvan een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Gelderland aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de provincie Gelderland aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Langeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2007
317-533.