
Jurisprudentie
BB1734
Datum uitspraak2007-08-15
Datum gepubliceerd2007-08-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200604211/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200604211/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 30 augustus 2005 heeft de gemeenteraad van Westland het bestemmingsplan "Poeldijk Centrum" (hierna: het plan) vastgesteld.
Uitspraak
200604211/1.
Datum uitspraak: 15 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 augustus 2005 heeft de gemeenteraad van Westland het bestemmingsplan "Poeldijk Centrum" (hierna: het plan) vastgesteld.
Verweerder heeft bij besluit van 18 april 2006, kenmerk DRM/ARW/ 05/9803A, over de goedkeuring ervan beslist.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2006, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 12 juni 2006.
Voor afloop van het vooronderzoek is een nader stuk van de gemeenteraad ontvangen. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2007, waar [appellant] en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.J.V.M. Severijns, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. N.J.S. Koeman, advocaat te Amsterdam, gehoord.
Ter zitting zijn buiten bezwaren van partijen nog stukken in het geding gebracht.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing is.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op gedeputeerde staten de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben gedeputeerde staten er op toe te zien dat het bestemmingsplan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Het plan biedt een juridisch-planologische basis voor de ontwikkeling en realisatie van een onderdeel van het project Westlandse Zoom dat is gericht op integrale kwaliteitsverbetering van het betrokken gebied en is vastgelegd in de Structuurvisie Westlandse Zoom van 19 juni 2002. Beoogd wordt een gedeelte van het centrum van Poeldijk om te zetten in een nieuw woongebied met bijbehorende voorzieningen. Gekozen is voor globale, door burgemeester en wethouders uit te werken, bestemmingen ten behoeve van het te herinrichten gedeelte van het plangebied.
2.4. Appellant heeft ter zitting de beroepsgronden ingetrokken, voor zover deze betrekking hebben op het wegbestemmen van zijn glastuinbouwonderneming. Voor het overige heeft hij betoogt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Uit te werken gemengde doeleinden, klasse I -UGd I-" en de aanduiding "aanlegplaats" ter plaatse zijn woning aan de [locatie], nu zijn woning planologisch inpasbaar is en de ter plaatse voorziene aanlegplaats elders kan worden gerealiseerd.
Verder heeft verweerder volgens hem miskend dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende gewaarborgd is.
2.5. Verweerder heeft met betrekking tot de goedkeuring van dat plandeel in aanmerking genomen dat in het plan de toekomstige structuur in hoofdlijnen is aangegeven en niet op voorhand vast staat dat de woning van appellant daarin kan worden ingepast. De in het plan aangegeven hoofdlijnen zullen worden uitgewerkt in een uitwerkingsplan. Alsdan wordt volgens verweerder duidelijk of de woning in de nieuwe structuur kan worden ingepast. Het algemeen belang bij de realisering van een nieuw woongebied weegt volgens verweerder zwaarder, dan de belangen van appellant bij inpassing thans.
Met betrekking tot de financiële uitvoerbaarheid heeft verweerder overwogen dat het plan past binnen de door de gemeenteraad van Monster in juni 2003 vastgestelde grondexploitatie.
2.6. Appellant exploiteert aan de [locatie] een onderneming waarin glastuinbouw wordt bedreven. Hij beschikt daar over een vrijstaande bedrijfswoning. Op de plankaart is op de gronden ter plaatse van de woning de bestemming "Uit te werken gemengde doeleinden, klasse I -UGd I-" en de aanduiding "aanlegplaats" vermeld.
2.7. Ingevolge artikel 9, lid 1.1, van de planvoorschriften zijn de op de kaart met eerst vermelde bestemming aangewezen gronden bestemd voor:
a. woondoeleinden;
b. detailhandelsbedrijven, dienstverlenende bedrijven en horecabedrijven;
c. ambachtelijke, verzorgende bedrijven;
d. maatschappelijke doeleinden;
e. verkeersvoorzieningen;
f. nutsvoorzieningen;
g. groenvoorzieningen;
h. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
i. en andere tot een woongebied behorende voorzieningen met de daarbij behorende bouwwerken, een en ander met in achtneming van het bepaalde in lid 2.
In lid 2 zijn de hoofdlijnen neergelegd die bij de realisering van de in lid 1.1 geregelde bestemmingen in acht dienen te worden genomen. Deze houden, voor zover thans van belang, in dat ten hoogste 70% van het maximum aantal woningen mag worden gebouwd als gestapelde woningen en dat ongeveer ter plaatse van de op de kaart gegeven aanwijzing "aanlegplaats" wordt voorzien in een verbreding van de Gantel en ruimte wordt gereserveerd voor lig- en aanlegplaatsen voor de kleine watersport.
Ingevolge lid 3.1 moeten burgemeester en wethouders overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de WRO, de in lid 1.1 bedoelde bestemmingen uitwerken met in achtneming van de in leden 3.2 tot en met 3.5 geformuleerde regels.
2.8. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 februari 2002 in zaak nr. 200003809/1, JM 2002/58), moet in een plan dat ingevolge artikel 11 van de WRO geheel of gedeeltelijk moet worden uitgewerkt niettemin voldoende inzicht worden geboden in de hoofdlijnen van de toekomstige ontwikkeling van het plangebied.
Volgens de in artikel 9, lid 2, van de planvoorschriften opgenomen hoofdlijnen zijn in het plangebied gestapelde woningbouw en stadswoningen voorzien en is ook ter plaatse van de woning van appellant gestapelde woningbouw mogelijk. Deze woning is voorts gelegen op korte afstand van de Gantel, die ter plaatse wordt verbreed. Er wordt ruimte gereserveerd voor te realiseren lig- en aanlegplaatsen voor de kleine watersport.
Eerst bij de uitwerking van het plan zal worden beslist, op welke wijze het gebied ter plaatse van de woning van appellant zal worden ingericht. In dat kader zal worden onderzocht of, en zo ja, op welke wijze de woning van appellant kan worden ingepast. Nu de woning van appellant in een gebied ligt dat, met uitplaatsing van de bestaande glastuinbouwbedrijven, geheel zal worden heringericht ten behoeve van de realisatie van een nieuw woongebied met bijbehorende groen- en watervoorzieningen, geeft het in beroep aangevoerde geen grond voor het oordeel dat verweerder er geen goedkeuring aan heeft mogen hechten dat de beslissing omtrent het al dan niet handhaven van deze woning eerst in het kader van de uitwerking van het plan plaatsvindt.
2.9. Het bestaan van alternatieven hoeft op zichzelf geen grond te vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het plan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen, indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Hetgeen appellant heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze situatie zich niet voordoet ter plaatse van de woning van appellant, waar op de plankaart door middel van de aanduiding "aanlegplaats" ruimte wordt geserveerd voor te realiseren lig- en aanlegplaatsen voor de kleine watersport.
2.10. In hoofdstuk 7 van de plantoelichting staat met betrekking tot de financiële uitvoerbaarheid:
"Met betrekking tot de economische uitvoerbaarheid wordt de in de samenwerkingsovereenkomst een grondexploitatie opgenomen die past binnen de kaders welke zijn gesteld in de integrale grondexploitatie Westlandse Zoom zoals deze door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Monster in juni 2003 is vastgesteld. Deze exploitatie bevat in grote lijnen de volgende onderdelen:
Uitgaven
- Verwervingskosten (inclusief planschade)
- Sloop- en milieukosten
- Planontwikkelingskosten
- Kosten voor het bouw- en woonrijp maken
- Advies-, notaris- en makelaarskosten
Inkomsten
- Uitgifte van bouwrijpe kavels
- Subsidiebijdrage van de gemeente Den Haag ten behoeve van de realisatie van de locatie Westlandse Zoom, als hierna toegelicht.
…
Met betrekking tot het resultaat van de totale grondexploitatie over alle deelgebieden is afgesproken dat dit ten minste positief moet zijn. Eventuele deelplantekorten zullen binnenplans worden verevend. De huidige grondexploitatieresultaten voor de Westlandse Zoom als geheel, op basis van de stedenbouwkundige visie, het convenant en de kaders uit de in 2003 vastgestelde grondexploitatie zijn neutraal tot licht positief.".
Appellant heeft niet aannemelijk heeft gemaakt dat het aldus gestelde niet juist is. Onder die omstandigheden geeft het in beroep aangevoerde geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet behoeft te worden getwijfeld.
2.11. De conclusie is dat de voorgedragen beroepsgronden falen.
Het beroep is ongegrond.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Kegge
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2007
399