Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1564

Datum uitspraak2007-08-10
Datum gepubliceerd2007-08-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/3596 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WAO-uitkering. Betrokkene wordt in staat geacht haar eigen werk volledig uit te kunnen oefenen.


Uitspraak

05/3596 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [A. te B. ] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 27 april 2005, 04/867 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 10 augustus 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. J.J. Achterveld, werkzaam bij Rechtshulp Noord, bureau Friesland, te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2007. Appellante noch haar gemachtigde is verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door T. Hollander. II. OVERWEGINGEN Appellante was werkzaam als keukenmedewerkster totdat zij op 21 januari 2003 uitviel met rugklachten. Bij besluit van 17 maart 2004 heeft het Uwv geweigerd appellante een WAO-uitkering toe te kennen omdat appellante in staat werd geacht haar eigen werk volledig uit te kunnen oefenen. Na een aanscherping in de bezwaarfase van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), waarin de belastbaarheid van appellante is weergegeven, wordt appellante niet langer geschikt geacht voor haar eigen werk, echter, op basis van functieduiding blijft de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15%. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 maart 2004 is dan ook bij besluit van 5 juli 2004 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de vaststelling van de belastbaarheid van appellante; met inachtneming van deze belastbaarheid moet zij in staat worden geacht de geduide functies te verrichten. Omdat het Uwv eerst in beroep een volledige en voldoende toelichting heeft gegeven omtrent de geschiktheid van de geduide functies heeft de rechtbank conform de vaste jurisprudentie van de Raad hieromtrent het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat haar beperkingen zijn onderschat. Tevens heeft zij een schrijven van huisarts S. Zijlstra van 4 juli 2005 en een brief van neurochirurg dr. W.A. van den Brink van 14 maart 2007 ingebracht. De Raad overweegt dat de gronden die appellante in beroep heeft aangevoerd dezelfde zijn in vergelijking met hetgeen zij in eerste aanleg heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze afdoende besproken. De in hoger beroep overgelegde medische gegevens doen geen twijfel rijzen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante. De Raad overweegt hiertoe dat noch uit de brief van de huisarts, noch uit het schrijven van de neurochirurg feiten naar voren zijn gekomen die niet bij het Uwv bekend waren of die niet door het Uwv zijn meegenomen. Bovendien is uit het schrijven van de neurochirurg niet te herleiden hoe de (medische) situatie van appellante was op de hier in geding zijnde datum van 20 januari 2004. De bezwaarverzekeringsarts T. Miedema heeft bij rapport van 9 mei 2007 beschreven waarom het schrijven van de neurochirurg niet tot een wijziging van de FML kan leiden. Dit rapport is naar het oordeel van de Raad voldoende duidelijk en laat geen ruimte voor twijfel omtrent de juistheid van de FML. De stelling van appellante dat uit het rapport van Miedema blijkt dat de medische grondslag van het besteden besluit discutabel is, kan de Raad dan ook niet onderschrijven. Met betrekking tot de arbeidskundige component van de schatting verwijst de Raad naar de overwegingen hierover van de rechtbank in de aangevallen uitspraak. De Raad onderschrijft deze overwegingen geheel en maakt deze tot de zijne. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2007. (get.) I.M.J. Hilhorst-Hagen. (get.) A.C.W. Ris-van Huussen. DK