
Jurisprudentie
BB1544
Datum uitspraak2007-07-11
Datum gepubliceerd2007-08-10
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200700426
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-10
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200700426
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vader, niet belast met ouderlijk gezag over de betrokken minderjarige, verzoekt in hoger beroep het verzoek van de gezinsvoogdij-instelling tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van zijn kind alsnog af te wijzen. Vader wil het kind in zijn gezin opvoeden.
Hof: Het gezag over het kind berust alleen bij moeder. Indien de machtiging tot uithuisplaatsing zou komen te vervallen zou dat er niet toe leiden dat het kind bij de vader zou komen te wonen. Immers moeder zou in dat geval mogen bepalen waar het kind zijn hoofdverblijf zou hebben en moeder wil niet dat het kind bij vader gaat wonen.
Uitspraak
WG
11 juli 2007
Sector civiel recht
Rekestnummer R200700426
Zaaknummer eerste aanleg 168602 JE RK 06-1974
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Beschikking
In de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. M.L. Grootendorst,
t e g e n
de stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te Eindhoven, mede kantoorhoudend te Breda,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de stichting.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Breda van 2 februari 2007, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 26 april 2007, heeft de vader (naar het hof begrijpt) verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover daarbij op verzoek van de stichting de machtiging tot uithuisplaatsing van de hierna te noemen minderjarige is verlengd tot 7 februari 2008 en opnieuw rechtdoende bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de stichting alsnog niet ontvankelijk te verklaren in haar inleidende verzoek, danwel dat verzoek alsnog af te wijzen, danwel een zodanige voorziening te treffen die het hof juist acht.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 juni 2007. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Koningsveld;
- namens de stichting, mevrouw van As en gezinsvoogdijwerker mevrouw Willemsen.
Hoewel als belanghebbende daartoe behoorlijk opgeroepen is mevrouw [Y.] niet ter zitting verschenen. Voorts is namens de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de raad, ondanks behoorlijke oproeping, geen vertegenwoordiger ter zitting verschenen.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift;
- de brief van de raad d.d. 18 mei 2007, met als bijlage het rapport van de raad d.d. 7 april 2006;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 1 juni 2007;
- pleegzorgplan nummer 3 van [Z,], van Voorziening voor Pleegzorg West-Brabant.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Uit de inmiddels verbroken relatie van de vader en mevrouw [Y.], hierna te noemen: de moeder, is geboren:
- [Z.], hierna te noemen: [Z.], geboren op [geboortejaar].
De vader heeft [Z.] erkend. De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit over [Z.].
4.2.1. Bij beschikking van 7 februari 2006, gehandhaafd bij beschikking van 24 februari 2006, is ten aanzien van [Z.] de voorlopige ondertoezichtstelling tot uiterlijk 7 mei 2006 uitgesproken. De stichting is daarbij tot gezinsvoogdij-instelling benoemd. Voorts is bij die beschikking aan de stichting de machtiging tot uithuisplaatsing van [Z.] in een voorziening voor pleegzorg afgegeven voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
4.2.2. Bij beschikking van 4 mei 2006, verbeterd bij beschikking van 23 mei 2006, is ten aanzien van [Z.] de definitieve ondertoezichtstelling tot uiterlijk 7 februari 2007 uitgesproken. Voorts is bij die beschikking aan de stichting de machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [Z.] in een voorziening voor pleegzorg tot het einde van de ondertoezichtstelling, doch uiterlijk tot 7 februari 2007.
4.2.3. Bij de bestreden beschikking is de ondertoezichtstelling van [Z.] laatstelijk op verzoek van de stichting daartoe verlengd tot 7 februari 2008. Daarnaast is daarbij ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [Z.] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 7 februari 2008.
De vader kan zich niet verenigen met deze beslissing en is daarvan in hoger beroep gekomen.
4.3. Het hof overweegt als volgt.
4.3.1. De vader heeft in zijn beroepschrift gesteld dat de rechtbank in de bestreden beschikking ten onrechte heeft vastgesteld dat de vader niet ter zitting is verschenen, ondanks behoorlijke oproeping daartoe. De vader heeft daarbij naar voren gebracht dat hij de oproeping wel heeft ontvangen, maar dat hij daarvan eerst na de datum van de zitting kennis heeft genomen, omdat de oproeping was verzonden naar zijn oude adres, op welk adres de vader nog wel ingeschreven stond in de gemeentelijke basisadministratie.
Het hof overweegt dat het voor rekening en risico van de vader komt, dat zijn inschrijving in de gemeente basisadministratie destijds kennelijk niet overeenstemde met zijn werkelijke woonplaats. Blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een dergelijke omissie overigens hersteld worden in hoger beroep. Naar het oordeel van het hof biedt de mogelijkheid van het hoger beroep de vader voldoende gelegenheid om alsnog op het verzoek van de stichting tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [Z.] te reageren en zich daartegen te verweren, hetgeen hij in zijn beroepschrift en ter zitting ook heeft gedaan, zodat reeds om die reden de grief geen verdere behandeling behoeft.
4.3.2. Voorts heeft de vader in zijn beroepschrift aangegeven dat hij zich niet kan vinden in de visie van de stichting en het oordeel van de rechtbank dat het belang van [Z.] vergt dat de maatregel van uithuisplaatsing verlengd wordt. De vader heeft daarbij zowel in zijn beroepschrift als ter zitting naar voren gebracht dat er ten tijde van het uitspreken van de voorlopige ondertoezichtstelling en de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing weliswaar problemen waren, op grond waarvan ook zijn stiefzoontje destijds uithuis is geplaatst, maar dat die problemen thans nagenoeg geheel zijn opgelost. De vader acht het niet redelijk dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [Z.] verlengd wordt op basis van de toenmalige problemen. De vader heeft gesteld dat hij geen alcohol of drugs meer gebruikt en dat hij daarbij steun en begeleiding van de huisarts en het maatschappelijk werk ontvangt. Voorts heeft de vader een nieuwe, stabiele relatie met een nieuwe partner en helpt de gemeentelijke kredietbank hem zijn schulden te saneren. De vader acht zichzelf in staat om eventueel met hulp in het kader van de ondertoezichtstelling voor [Z.] te zorgen en wil dan ook dat de uithuisplaatsing van [Z.] wordt beëindigd en dat [Z.] bij hem komt wonen.
4.3.3. Het hof overweegt dat de situatie van de ouders van [Z.] destijds aanleiding vormde tot het uitspreken van de voorlopige ondertoezichtstelling en de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing. Dit was evenzeer het geval ten tijde van de beschikking van 4 mei 2006 tot ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing. Ten tijde van de bestreden beschikking was de situatie veranderd. De ouders zijn uit elkaar. De vader heeft een nieuwe relatie en stelt dat hij in staat is, eventueel met hulp in het kader van de ondertoezichtstelling, voor [Z.] te zorgen. De vader betwist niet dat de moeder ongeschikt is om zonder toezicht het gezag over [Z.] uit te oefenen en voor hem te zorgen.
Van belang is dat het gezag over [Z.] alleen bij moeder berust. Indien de machtiging tot uithuisplaatsing zou komen te vervallen, zoals de vader verzoekt, zou dat er niet toe leiden dat [Z.] bij de vader zou gaan wonen. Immers, de moeder zou in dat geval mogen bepalen waar [Z.] zijn hoofdverblijf zou hebben. Ter zitting is namens de stichting onweersproken gesteld dat de moeder niet wil dat [Z.] bij de vader gaat wonen.
Dat er overigens onvoldoende gronden zouden zijn voor de verlenging van de uithuisplaatsing van [Z.] wordt door de vader niet gesteld of onderbouwd, zodat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Breda van 2 februari 2007 voorzover daarbij aan de stichting de machtiging is verleend tot uithuisplaatsing van [Z.] geboren op [geboortejaar], in een voorziening voor pleegzorg tot 7 februari 2008.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Draijer-Udo, Philips en Lohuis en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 11 juli 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.