
Jurisprudentie
BB1510
Datum uitspraak2007-08-07
Datum gepubliceerd2007-08-10
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2152 NABW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-10
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2152 NABW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzoek om herziening.
Uitspraak
06/2152 NABW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het verzoek om herziening van:
[A. te B. ] (hierna: verzoeker),
van de uitspraak van de Raad van 9 november 2004, 04/2399 NIOAZ,
in het geding tussen:
verzoeker
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 7 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft bij brief van 5 december 2005 om herziening verzocht.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 26 juni 2007. Verzoeker is in persoon verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. J.M. Boegborn, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker is als zelfstandige werkzaam geweest in de vennootschap onder firma Agenturen en Commissiehandel Geest te Amsterdam. Die onderneming heeft hij per 1 januari 2000 uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel doen uitschrijven.
Bij besluit van 25 april 2001 is verzoeker met ingang van 10 mei 2000 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandige (WAZ) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Bij besluit van 13 september 2001 heeft het College verzoeker met ingang van 10 mei 2000 een uitkering toegekend ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ). Het College heeft daarbij overwogen dat verzoeker zijn bedrijf per 1 januari 2000, dus binnen anderhalf jaar na de datum waarop hij een IOAZ-uitkering heeft aangevraagd (28 november 1999), heeft beëindigd en ook aan de overige van belang zijnde voorwaarden voor een IOAZ-uitkering voldoet.
Nadien is het College gebleken dat verzoeker op 2 januari 2000 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel de vennootschap onder firma Agenturen Geest Balansrekening heeft ingeschreven met zichzelf en zijn echtgenote als vennoten.
Bij besluit van 7 oktober 2002 heeft het College het recht op IOAZ-uitkering van verzoeker met ingang van 10 mei 2000 ingetrokken op de grond dat verzoeker en zijn echtgenote sedert 2 januari 2002 werkzaam zijn in de vennootschap onder firma Agenturen Geest Balansrekening zonder het College daarvan mededeling te hebben gedaan. Tevens heeft het College de over de periode van 10 mei 2000 tot
1 september 2002 betaalde uitkering van verzoeker teruggevorderd.
Bij besluit van 22 april 2003 heeft het College het tegen het besluit van 7 oktober 2002 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 april 2004, 03/442, - voor zover van belang - heeft de rechtbank Amsterdam het beroep tegen het besluit van 22 april 2003 ongegrond verklaard.
Bij zijn uitspraak van 9 november 2004 heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevochten, bevestigd.
Verzoeker heeft een verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad ingediend.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad op verzoek van een partij worden herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de rechtbank eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn onderhavige verzoek naar voren gebracht dat de grondslag waarnaar zijn uitkering ingevolge de WAZ is berekend, onjuist is vastgesteld, omdat een gedeelte van de door hem in 1999 genoten winst daarbij niet in aanmerking is genomen.
Voorts stelt verzoeker dat het College onjuiste gegevens heeft verstrekt en de Raad bij zijn oordeelsvorming niet goed naar alle feiten heeft gekeken zodat de uitspraak, waarvan herziening wordt verzocht, onjuist is en niet zorgvuldig tot stand is gekomen.
Hetgeen verzoeker omtrent de grondslag van zijn uitkering ingevolge de WAZ naar voren heeft gebracht, is geen feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88 van de Abw.
Zoals de Raad al eerder in zijn rechtspraak tot uitdrukking heeft gebracht, bij voorbeeld in zijn uitspraak van 3 oktober 2003, LJN: AN7982, is het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening voorts niet gegeven om een hernieuwde discussie over een zaak te voeren, noch ook om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
Gelet op het vorenstaande dient het verzoek om herziening te worden afgewezen.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.M.A. van der Kolk-Severijns. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.E. Broekman als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2007.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.
(get.) P.E. Broekman.
BKH 050707