Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1504

Datum uitspraak2007-07-26
Datum gepubliceerd2007-08-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6747 WUBO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gestelde oorlogservaringen zijn onvoldoende komen vast te staan.


Uitspraak

06/6747 WUBO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [A. te B. ] (hierna: appellante) en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 26 juli 2007 I. PROCESVERLOOP Appellante heeft beroep ingesteld tegen verweersters besluit van 26 oktober 2006, kenmerk JZ/P60/2006, genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 14 juni 2007. Appellante is aldaar niet verschenen en verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN Appellante, geboren op 13 september 1926 in het voormalige Nederlands-Indiƫ, heeft in februari 2006 bij verweerster een aanvraag ingediend om als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet in aanmerking te komen voor een periodieke uitkering, een toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet en een tweetal voorzieningen. Bij deze aanvraag heeft appellante gesteld dat zij tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indiƫ woonde in de kampong Guru, dichtbij Tobelo op Halmaheira. Vanwege de grote Amerikaanse basis met vliegveld op het nabij gelegen eiland Morotai moesten de bewoners van de kampong Guru op last van de Japanners hun huizen verlaten en hun toevlucht zoeken in het oerwoud. Bij besluit van 19 april 2006 heeft verweerster de aanvraag van appellante afgewezen en deze afwijzing is na gemaakt bezwaar bij het thans bestreden besluit gehandhaafd. Verweerster heeft daarbij overwogen dat appellante niet kan worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet, omdat in onvoldoende mate is komen vast te staan dat zij is getroffen door onder de Wet vallend oorlogsgeweld. Gezien hetgeen in beroep is aangevoerd, heeft de Raad te beoordelen of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe wordt het volgende overwogen. Verweerster heeft ten behoeve van haar oordeelsvorming omtrent de door appellante gestelde gebeurtenissen informatie ingewonnen bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie. Blijkens het schrijven van 15 september 2006 van deze instelling zijn aldaar geen gegevens voorhanden omtrent appellante of de door appellante gestelde ontruiming van de kampong Guru. Ook overigens is door verweerster geen bevestiging verkregen van de door appellante gestelde gebeurtenissen. Verweerster heeft geprobeerd de zuster van appellante, M. Laguhi-Gobuino, wonende te Tobelo, te bereiken in verband met een door haar af te leggen verklaring omtrent de belevenissen van appellante. Blijkens de van de Nederlandse Ambassade te Jakarta ontvangen informatie is aan de rapportrice op Ambon verzocht contact op te nemen met deze zuster, die geen Nederlands spreekt en geen telefoon heeft, teneinde mondeling een verklaring op te nemen. Deze rapportrice heeft diverse malen geprobeerd contact op te nemen en heeft haar ook brieven gestuurd, zonder dat dit tot resultaat heeft geleid. Naar het oordeel van de Raad heeft verweerster aldus voldoende en deugdelijk onderzoek gedaan naar de door appellante gestelde feiten, zonder dat daarmee een bevestiging is verkregen van deze feiten. Onder deze omstandigheden kon verweerster naar het oordeel van de Raad tot het oordeel komen dat de door appellante gestelde oorlogservaringen onvoldoende zijn komen vast te staan. Naar de Raad reeds meermalen heeft uitgesproken, is uitsluitend de eigen verklaring van een betrokkene onvoldoende basis om de Wet op hem van toepassing te verklaren. Nu appellante ook niet zelf een verklaring van haar zuster heeft ingebracht, betekent dit dat het beroep van appellante ongegrond verklaard moet worden. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door H.R. Geerling-Brouwer. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2007. (get.) H.R. Geerling-Brouwer. (get.) J.P. Schieveen. HD 19.06