
Jurisprudentie
BB1487
Datum uitspraak2007-07-10
Datum gepubliceerd2007-08-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/3778 RWNL
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/3778 RWNL
Statusgepubliceerd
Indicatie
Partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerder een juiste toepassing heeft gegeven aan de drie-jareneis, zoals neergelegd in artikel 8, vierde lid, van de RWN.
Materieel gezien heeft eiseres, vanaf het moment waarop zij was toegelaten en hoofdverblijf hier te lande had, veel langer dan de vereiste drie jaren met een ongehuwde Nederlander in een duurzame relatie samengeleefd. Deze samenleving is gedwongen beeindigd omdat de partner van eiseres om medische redenen in een verpleeghuis buiten de woonplaats van eiseres moest worden opgenomen. Verweerder stelt strikte eisen aan het vereiste van samenleving in een duurzame relatie, die in het kader van de beoordeling van een aanvraag om naturalisatie op zichzelf genomen goed verdedigbaar zijn en zich bewegen binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling. In dit geval zijn de gevolgen onevenredig nadelig voor eiseres.
Beroep tegen weigering naturalisatie gegrond.
Uitspraak
Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 06/3778 RWNL
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres] wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Minister van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Eiseres, van Keniaanse nationaliteit, heeft op 21 juni 2005 bij verweerder een verzoek tot naturalisatie ingediend.
2. Bij besluit van 15 november 2005 heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 29 november 2005 bij verweerder bezwaar gemaakt.
3. Bij besluit van 23 maart 2006, verzonden op 6 april 2006, heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 25 april 2006 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
4. Het beroep is op 26 april 2007 ter zitting behandeld.
Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. L. van Dijk als haar raadsman. Tevens is verschenen als tolk (Engels): mevrouw H. Bouazza.
Verweerder heeft zich, met bericht van verhindering, niet laten vertegenwoordigen.
II. Motivering
1.1 Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) verleent de Kroon met inachtneming van de bepalingen van Hoofdstuk 4 van die Rijkswet op voordracht van verweerder het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.
1.2 Artikel 8 van de RWN, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
1. Voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 komt slechts in aanmerking de verzoeker
a. die meerderjarig is;
b. tegen wiens verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland (...) geen bedenkingen bestaan;
c. die tenminste sedert vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in Nederland (...) toelating en hoofdverblijf heeft; en
d. die in de Nederlandse (...) samenleving als ingeburgerd kan worden beschouwd op grond van het feit dat hij beschikt over een bij algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen mate van kennis van de Nederlandse taal, (...) alsmede van de Nederlandse (...) staatsinrichting en maatschappij, en hij zich ook overigens in de Nederlandse (...) samenleving heeft doen opnemen.
2. (...)
3. (...)
4. De termijn bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt op drie jaren gesteld voor de verzoeker die hetzij ongehuwd tenminste drie jaren onafgebroken met een ongehuwde Nederlander in een duurzame relatie anders dan het huwelijk samenleeft, hetzij staatloos is.
(...)
2. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder de weigering primair heeft gebaseerd op het gegeven dat ten tijde van de indiening van het verzoek niet was voldaan aan de vijf-jaren eis en, subsidiair, dat ten tijde van dat verzoek evenmin was voldaan aan de drie-jaren eis als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de wet. Verweerder is voorts van oordeel dat geen sprake is van een bijzonder geval en voorts bedenkingen bestaan tegen verblijf van eiseres voor onbepaalde tijd in Nederland, zodat geen toepassing wordt gegeven aan de hardheidsclausule, zoals neergelegd in artikel 10 van de RWN.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat een onjuiste toepassing is gegeven aan artikel 8, vierde lid, van de RWN. In haar geval is sprake geweest van minimaal drie jaren toelating, hoofdverblijf en samenwoning. De omstandigheid dat de partner van eiseres vanwege medische omstandigheden (een beroerte) gedwongen is geweest (tijdelijk) zijn intrek te nemen in een ziekenhuis en - aansluitend - verpleeghuis, doet niet af aan het voortduren van de samenwoningsrelatie. Voor wat betreft de bedenkingen tegen het verblijf van eiseres voor onbepaalde tijd heeft verweerder miskend dat eiseres nog immer voldeed aan de beperking van de haar verleende verblijfsvergunning voor verblijf bij haar partner. Voornoemde medische omstandigheden doen niet af aan het voortduren van de samenwoningsrelatie en het voldoen aan de voorwaarden voor de verleende vergunning. De aan eiseres verleende verblijfsvergunning is ook niet ingetrokken door verweerder. Voor zover al anders zou moeten worden geoordeeld over het blijven voldoen aan de voorwaarden voor verblijf bij partner, had verweerder in de beoordeling dienen te betrekken dat tevens werd voldaan aan de voorwaarden voor zelfstandig verblijf, zoals ook blijkt uit een besluit van verweerder van 10 mei 2006, aldus eiseres.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1 Voor de vraag of is voldaan aan de vijf-jareneis van artikel 8, eerste lid, sub c, van de RWN is het moment waarop de aanvraag tot naturalisatie wordt ingediend bepalend. Dit geldt evenzeer voor de drie-jareneis, zoals neergelegd in artikel 8, vierde lid, van de RWN.
4.2 Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen de weigering van de naturalisatie op de primaire grond dat zij niet voldoet aan eerdergenoemde vijf-jareneis. Niet betwist is dat eiseres sinds 26 januari 2001 is toegelaten in Nederland èn hier te lande hoofdverblijf heeft. Nu eiseres op 21 juni 2005 een naturalisatieverzoek heeft ingediend, heeft verweerder terecht geoordeeld dat eiseres niet voldoet aan de vijf-jareneis.
4.3 Partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerder een juiste toepassing heeft gegeven aan de drie-jareneis, zoals neergelegd in artikel 8, vierde lid, van de RWN.
4.3.1 De ratio achter deze bepaling is dat bij samenleving met een Nederlander sprake is van versnelde inburgering. Die situatie berust op een aanname en wordt niet feitelijk getoetst.
Materieel gezien heeft eiseres, vanaf het moment waarop zij was toegelaten en hoofdverblijf hier te lande had, veel langer dan de vereiste drie jaren met een ongehuwde Nederlander in een duurzame relatie samengeleefd, zij het dat deze samenleving op 19 oktober 2005 - derhalve na de onderhavige aanvraag doch vòòr het primaire besluit van 15 november 2005 - is verbroken. Verweerders beleid omvat de eis dat de relatie ten tijde van het besluit nog voortduurt.
De verbreking van de samenleving berustte niet op een bewuste keuze van beide partners. Zij hebben zich daartoe gedwongen gezien op grond van de mogelijkheid om de behandeling van de partner van eiseres, die een beroerte heeft gehad, in een verpleeghuis in [plaats] te laten plaatsvinden. De revalidatiemogelijkheden die in [plaats] werden aangeboden (24-uurszorg) waren niet voorhanden in [woonplaats van eiseres]. De enige optie in [woonplaats van eiseres] was plaatsing in een bejaardentehuis. In verband met de behandeling in bedoeld verpleeghuis en de daarmee samenhangende financiering uit openbare middelen diende inschrijving in de GBA te [plaats] plaats te vinden.
Uit de stukken, met name uit de Aanvraag Nazorg Transferpunt van
19 augustus 2005 en het Indicatiebesluit van het CIZ van 8 september 2005, blijkt dat ten tijde van de indicatiestelling de inschatting is gemaakt dat de partner van eiseres permanent op verblijf en behandeling in een verpleeghuis aangewezen zou zijn en niet naar zijn eigen woning zou kunnen terugkeren. Tijdens de behandeling ter zitting is gebleken dat de huidige behandelaars van de partner de kans zeer gering achten dat de partner de samenleving met eiseres op enig moment zal kunnen hervatten.
In het bestreden besluit heeft verweerder geconstateerd dat de samenleving tussen eiseres en haar partner duurzaam was ontwricht en ten tijde van het primaire besluit niet langer voortduurde. Deze constatering is feitelijk juist.
Daarmee heeft verweerder strikte eisen gesteld aan het vereiste van samenleving in een duurzame relatie, die in het kader van de beoordeling van een aanvraag om naturalisatie op zichzelf genomen goed verdedigbaar zijn en zich bewegen binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling. In het geval van eiseres evenwel wordt met deze strikte benadering een resultaat bereikt dat voor eiseres in de geschetste bijzondere omstandigheden onevenredig nadelige gevolgen heeft. Zij zou immers, indien de huidige medische verwachtingen zich realiseren, niet voor naturalisatie in aanmerking komen, hoewel anderzijds - naar inmiddels is gebleken - tegen haar voortgezet verblijf niet langer bedenkingen bestaan (verweerders besluit van 10 mei 2006).
De rechtbank is op grond van het hiervoor overwogene van oordeel dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb niet in stand kan blijven. Het beroep is derhalve gegrond.
5. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van dit beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,--, te weten 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,-- bij een zaak van gemiddeld gewicht.
III. Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,--, welk bedrag de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon aan eiseres moet vergoeden;
bepaalt dat voornoemde rechtspersoon aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, zijnde € 141,--, vergoedt.
IV. Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. J.W.H.B. Sentrop en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2007, in tegenwoordigheid van de griffier, A.J. Faasse-van Rossum.