Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1477

Datum uitspraak2007-04-02
Datum gepubliceerd2007-08-09
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200700114
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het hof is van oordeel dat nu de minderjarige (groep 8) enerzijds niet naar school gaat omdat de stichting geen geschikte school voor haar kan vinden en zij slechts zeer beperkt hulpverlening krijgt en anderzijds de hulpverlening aan de moeder een positieve ontwikkeling doormaakt, zijn er onder de huidige omstandigheden onvoldoende gronden om de uithuisplaatsing te handhaven. Het hof vernietigt de beschikking tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing.


Uitspraak

MvO 2 april 2007 Sector civiel recht Rekestnummer R200700114 Zaaknummer eerste aanleg 116009/OT RK 06-1795 GERECHTSHOF ’S-HERTOGENBOSCH Beschikking In de zaak in hoger beroep van: [X.], wonende te [woonplaats], appellante, hierna: de moeder, procureur: mr. Ph. C.M. van der Ven, t e g e n de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, gevestigd te Maastricht, geïntimeerde, hierna: de stichting. 1. Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank Maastricht van 18 en 29 december 2006, waarvan de inhoud bij partijen bekend is. 2. Het geding in hoger beroep 2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 6 februari 2007, heeft de moeder het hof verzocht eerdergenoemde beschikkingen, waarbij de stichting gemachtigd wordt tot uithuisplaatsing van de minderjarige [Y.], te vernietigen. Ter zitting heeft de vrouw haar beroep tegen de beschikking van 18 december 2006 ingetrokken. 2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 maart 2007. Bij die gelegenheid zijn gehoord: - de moeder, bijgestaan door mr. H. M. J. Offermans, advocaat; - de stichting, vertegenwoordigd door de heer J.J.A.M. Schoonbrood (gezinsvoogd van [Z.], de broer van [Y.]). Voorafgaand aan de mondelinge behandeling is de minderjarige [Y.] in raadkamer gehoord. De vader, [A.], is hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. 2.3. Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van: - de producties, overgelegd bij het beroepschrift; - een faxbericht van de advocaat van de moeder d.d. 12 februari 2007; - de brief met bijlage van de stichting d.d. 1 maart 2007; - het indicatiebesluit van de stichting d.d. 12 januari 2007 ingekomen ter griffie op 15 maart 2007. 3. De gronden van het hoger beroep Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift. 4. De beoordeling 4.1. De minderjarige [Y.] is op [geboortejaar] geboren uit de reeds jaren geleden verbroken relatie tussen [A.] en de moeder. Het gezag over [Y.]berust bij de moeder. [Y.] is op 22 januari 2002 en op 6 september 2004 onder toezicht van de stichting gesteld. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 14 juni 2007. 4.2. Bij een op 18 december 2006 ter griffie van de rechtbank ingekomen verzoekschrift heeft de stichting de rechtbank verzocht een (spoed)machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [Y.]gedurende dag en nacht in een accommodatie van een zorgaanbieder voor verstandelijk gehandicapte jeugdigen, voor de duur van de ondertoezichtstelling. De stichting heeft daartoe de volgende gronden aangevoerd. Er is sprake van een zorgelijke opvoedingssituatie en bedreiging van de ontwikkeling van [Y.]. Intensieve ambulante en semi-residentiële hulp in het verleden hebben geen structurele veranderingen gebracht. De voor [Y.]noodzakelijk geachte psychologische hulpverlening door Virenze is niet op gang gekomen, aangezien de moeder diverse afspraken heeft afgebeld of omdat [Y.] en/of de moeder zonder bericht zijn weggebleven. Verder heeft de moeder, vermoedelijk langer dan door haar toegegeven, onderdak geboden aan haar neef, een landelijk gezochte tbs-gestelde met een verleden van zedendelicten, waardoor de veiligheid van [Y.] in gevaar is gebracht. 4.3. Bij beschikking van 18 december 2006 heeft de rechtbank geoordeeld dat het dringend en onverwijld noodzakelijk is dat de minderjarige met spoed uit huis wordt geplaatst en dat het verhoor van de belanghebbenden op het verzoek niet zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige kan worden afgewacht. De machtiging is verleend voor een termijn van vier weken, binnen welke termijn de stichting in de gelegenheid is gesteld het desbetreffende indicatiebesluit alsnog te verstrekken. De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord op 28 december 2006. De beschikking is op 18 december 2006 geëffectueerd. [Y.]verblijft sedertdien in een voorziening van de Mutsaersstichting te [vestigingsplaats]. 4.4. Bij beschikking van 29 december 2006 heeft de rechtbank vervolgens bepaald dat in het belang van [Y.] de bij beschikking van 18 december 2006 gegeven machtiging uithuisplaatsing van kracht blijft. De rechtbank heeft het verzoek van de stichting voor de resterende termijn van de ondertoezichtstelling toegewezen, indien en voor zover binnen vier weken na laatstgenoemde beschikking een daartoe strekkend indicatiebesluit voorziet in een uithuisplaatsing als bij die beschikking bedoeld. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de hulpverleningsgeschiedenis blijkt dat de thuissituatie verre van ideaal is en dat het niet meewerken door de moeder aan onderzoeken ten behoeve van [Y.]door Virenze alsmede aan individuele psychologische hulp, de uithuisplaatsing van [Y.]noodzakelijk maakt. 4.5. In haar beroepschrift stelt de moeder dat [Y.] tot 18 december 2006 de Benjaminschool te [vestigingsplaats], een reguliere basisschool, heeft bezocht en daar goed heeft gefunctioneerd. Deze school acht [Y.]geschikt voor het reguliere VMBO-onderwijs. Dat de stichting van mening is dat [Y.]op deze school wordt overvraagd is geen genoegzame grond voor uithuisplaatsing. De moeder acht het ongewenst dat [Y.]sinds de uithuisplaatsing niet meer naar school gaat. [Y.] heeft een sterke band met haar moeder. Deze heeft [Y.]nagenoeg alleen opgevoed. Er is al jaren geen contact tussen [Y.] en haar vader. De moeder aanvaardt alle hulpverlening voor [Y.]en haarzelf. Deze kan vanuit de thuissituatie plaatsvinden. Verder is de moeder van mening dat haar ten onrechte wordt verweten dat zij een door de politie gezochte man onderdak heeft geboden. Deze man, een neef van de moeder, heeft onderdak bij haar afgedwongen Zij wist niet dat hij veroordeeld was voor zedendelicten. De moeder was voornemens de politie te informeren. Er zijn voorts geen feiten en omstandigheden die maken dat uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van [Y.]. 4.6. De stichting heeft als volgt op het beroepschrift gereageerd. De hulpverlening is reeds lang bij het gezin van de moeder betrokken. De twee zonen van de moeder zijn in een eerder stadium uit huis geplaatst. De moeder is betrokken bij [Y.]maar onmachtig om adequate zorg en opvoeding aan [Y.]te bieden. Omdat discussie is ontstaan omtrent het juiste schooltype voor [Y.]zal haar alsnog in week 10 en 11 een Cito-toets worden afgenomen. De moeder heeft [Y.]niet voldoende gestimuleerd en geactiveerd om naar haar hulpverlener te gaan waardoor de hulpverlening tot stilstand is gekomen Dit was voor de stichting onaanvaardbaar. Zo ook het feit dat de moeder een door de politie gezochte man langere tijd onderdak heeft geboden. 4.7. Het hof overweegt als volgt. 4.7.1. Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is gebleken dat [Y.]sinds 18 december 2006 in een voorziening van de Mutsaersstichting te [vestigingsplaats] verblijft. Zij gaat sindsdien niet meer naar school. Volgens de stichting gaat [Y.]nu niet naar school omdat discussie is ontstaan over het juiste schooltype voor [Y.]. Uit psychodiagnostisch onderzoek dat de stichting twee jaar geleden heeft laten verrichten, zou blijken dat [Y.] functioneert op MLK-niveau. Door de Benjaminschool, een reguliere basisschool waar [Y.]tot 18 december 2006 naar toe ging, is aangegeven dat zij [Y.]in staat achten het reguliere basisonderwijs af te maken. Deze school heeft een vervolg-opleiding op VMBO-niveau geadviseerd. Hoewel de stichting op 1 maart jongst-leden heeft aangegeven in week 10 en 11 een Cito-toets te laten doen, is ter zitting gebleken dat dit nog niet was gebeurd. Het hof betreurt het zeer dat de stichting er de laatste drie maanden niet in geslaagd is [Y.]op een geschikte school te plaatsen. Het hof stelt vast dat de discussie omtrent het schooltype gebaseerd is op een onderzoek van twee jaar oud terwijl de informatie van de Benjaminschool actuele gegevens bevat. Het hof betwijfelt of de Cito-toets zodanig uitsluitsel biedt dat op korte termijn een geschikte basisschool voor [Y.]kan worden gevonden. De vrees bestaat dan ook dat [Y.]het resterende gedeelte van dit schooljaar niet naar school zal gaan, hetgeen niet in het belang van [Y.]moet worden geacht. Het hof hecht er groot belang aan dat [Y.]naar school gaat. De Benjaminschool heeft aangegeven dat [Y.] onmiddellijk weer deel kan nemen aan het onderwijs op deze school. 4.7.2. Het hof is met de stichting van oordeel dat het zeer zorgelijk is dat de hulpverlening door Virenze aan [Y.]niet van de grond is gekomen en dat de moeder onderdak heeft geboden aan een door de politie gezochte man. Echter, de moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij het belang van hulpverlening voor [Y.]inziet en dat zij daar alle medewerking aan zal verlenen en [Y.]zal stimuleren om hiernaar toe te gaan. De hulpverlening die momenteel aan [Y.]wordt geboden beperkt zich tot gesprekken met haar mentrix en de psycholoog naar aanleiding van zaken die [Y.]in een schriftje vermeldt. De advocaat van de moeder heeft gemeld dat de moeder ter zake van het onderdak verlenen niet strafrechtelijk zal worden vervolgd. Het hof is van oordeel dat nu [Y.]enerzijds niet naar school gaat en slechts zeer beperkt hulpverlening krijgt en anderzijds de hulpverlening door MEE aan de moeder een positieve ontwikkeling doormaakt, er onder de huidige omstandigheden onvoldoende gronden zijn om de uithuisplaatsing te handhaven. 4.7.3. Het hof vernietigt derhalve met ingang van 16 april 2007 de beschikking van de rechtbank van 29 december 2007 voor zover daarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling (te weten tot 14 juni 2007). Het hof gaat er van uit dat de stichting gebruik zal maken van de periode tot 16 april 2007 om de hulpverlening aan [Y.]door Virenze of een andere instantie te organiseren en dat de terugkeer naar huis adequaat zal worden voorbereid en begeleid. 5. De beslissing Het hof: vernietigt met ingang van 16 april 2007 de beschikking van de rechtbank Maastricht van 29 december 2006, voor zover bij deze beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling is verlengd. Deze beschikking is gegeven door mrs. Everaars-Katerberg, Smeenk-Van der Weijden en Pellis en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 2 april 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.