Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1474

Datum uitspraak2007-05-07
Datum gepubliceerd2007-08-09
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200700219
Statusgepubliceerd


Indicatie

Grootouders verzoeken vernietiging van de beslissing van BJZ tot wijziging van de verblijfplaats van hun kleindochter van het gezin van de grootouders naar een neutraal pleeggezin in verband met een dreigend loyaliteitsconflict bij de kleindochter (20 maanden oud). Het hof wijst dit verzoek toe.


Uitspraak

MvO 7 mei 2007 Sector civiel recht Rekestnummer R200700219 Zaaknummer eerste aanleg 116560/OT RK 07-40 GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH Beschikking In de zaak in hoger beroep van: [X.] en [Y.], beiden wonende te [woonplaats], appellanten, hierna: de grootouders, procureur: mr. J.E. Lenglet, t e g e n Bureau Jeugdzorg Limburg, gevestigd te Maastricht, geïntimeerde, hierna: de stichting. 1. Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Maastricht van 13 februari 2007, waarvan de inhoud bij partijen bekend is. 2. Het geding in hoger beroep 2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 6 maart 2007, hebben de grootouders het hof verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat, - eerdergenoemde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de beslissing van de stichting tot wijziging van de verblijfplaats van hun kleindochter [Z.], in dier voege dat zij wordt overgeplaatst naar een ander pleeggezin, te vernietigen, en - zonodig bij wege van incidentele beschikking, de tenuitvoerlegging bij voorraad van eerdergenoemde beschikking, te schorsen tot het moment dat de door het hof te geven beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, althans voor een door het hof in goede justitie te bepalen termijn. Dit alles met veroordeling van de stichting in de kosten van de procedure zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Ter zitting hebben de grootouders het schorsingsverzoek ingetrokken. 2.2. Het hof heeft het verweerschrift van de stichting, ingekomen ter griffie op 4 en 5 april 2007, aldus begrepen dat de stichting verzoekt eerdergenoemde beschikking te bekrachtigen. 2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 april 2007. Bij die gelegenheid zijn gehoord: - de grootouders, bijgestaan door mr. W.E. Schoufs; - namens de stichting, de heer P. Avontuur en mevrouw Y. Voesenek (gezinsvoogdijwerker); Mevrouw [A.], de moeder van [Z.], is als belanghebbende verschenen. De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) en de vader van [Z.] de heer [B.] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. 2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van: - de producties, overgelegd bij het beroepschrift en het verweerschrift; - het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 1 februari 2007; - het faxbericht met bijlagen van de advocaat van de grootouders d.d. 12 maart 2007; - de brief van de stichting d.d. 20 maart 2007, ingekomen ter griffie op 21 maart 2007; - de brief van de raad van 11 april 2007, waarin wordt medegedeeld dat de raad afziet van verschijning ter zitting; - de brief met bijlagen van de advocaat van de grootouders d.d. 11 april 2007. 3. De gronden van het hoger beroep Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift. 4. De beoordeling 4.1. Op [geboortejaar] is uit de inmiddels verbroken relatie tussen [A.] (hierna: de moeder) en [B.] (hierna: de vader), de minderjarige [Z.] te [geboorteplaats] (België), geboren. De moeder is de dochter van appellanten. [Z.] is het tweede kind van de moeder. Het gezag over [Z.] berust bij de moeder. De vader heeft [Z.] erkend. Het eerste kind van de moeder en de vader, [C.], is kort na de geboorte bij een, voor de ouders geheim, pleeggezin ondergebracht. Nadat bekend werd dat de moeder weer zwanger was, is in overleg met de raad en de grootouders besloten dat de moeder bij haar ouders thuis zou bevallen. Vervolgens zou gekeken worden of de moeder zelf voor [Z.] zou kunnen zorgen. Kort na de bevalling is de moeder vertrokken en is [Z.] bij de grootouders gebleven. 4.2. Op 5 september 2005 heeft de rechtbank Maastricht de voorlopige ondertoezichtstelling van [Z.] uitgesproken en een machtiging uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg voor een termijn van drie maanden verleend. [Z.] verbleef in dat kader bij haar grootouders. In het raadsrapport d.d. 16 november 2005 wordt geconstateerd dat zowel de moeder als de vader een moeilijke voorgeschiedenis hebben, gekenmerkt door een zwervend bestaan, drugsgebruik, agressie en winkeldiefstal. Er is bij beiden sprake van persoonlijke problematiek. Gecombineerd met de financiële problematiek levert dit veel spanningen in de relatie tussen de ouders op. De raad constateert verder dat de ouders weliswaar groeien in hun rol doch nog niet in staat zijn [Z.] dagelijks op te voeden en te verzorgen. Daarnaast stelt de raad vast dat de grootouders [Z.] prima verzorgen en adequaat op haar behoeften inspelen. De raad concludeert echter dat zij niet in staat zijn gebleken op neutrale wijze het contact van [Z.] met de ouders te waarborgen. De pleeggezinplaatsing moet derhalve volgens de raad goed begeleid worden en gevolgd, om te bezien of de plaatsing gezien de conflicten over en weer geen ontwikkelingsbedreiging voor [Z.] gaat vormen. De raad sluit niet uit dat een overplaatsing naar het pleeggezin van [C.] op korte termijn aan de orde is, indien het niet lukt om de samenwerking van ouders en grootouders in [Z.]’s belang te optimaliseren. Op basis van het raadsonderzoek heeft de rechtbank bij beschikking van 1 december 2005 een ondertoezichtstelling uitgesproken voor een periode van een jaar en een nieuwe machtiging uithuisplaatsing verleend voor een termijn van drie maanden. 4.3. Op 9 maart 2006 is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot de expiratiedatum van de ondertoezichtstelling (30 november 2006). Deze periode dient – aldus de rechtbank - gebruikt te worden om aan de hand van Intensieve Thuis Begeleiding (ITB) vast te stellen of de vaardigheden van de ouders zich zodanig ontwikkelen dat thuisplaatsing van [Z.] mogelijk is. In april 2006 zijn de grootouders met [Z.] van België naar [plaatsnaam] verhuisd. De grootouders zijn op 11 mei 2006 door pleegzorgorganisatie Xonar als pleeggezin erkend. Op 16 augustus 2006 heeft de vader zonder vooraankondiging de moeder verlaten. Zijn verblijfplaats is sindsdien onbekend. Bij beschikkingen van 23 november 2006 zijn de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing verlengd tot 30 november 2007. 4.4. Naar aanleiding van het evaluatieverslag van Xonar d.d. 12 oktober 2006 oordeelt de stichting in november 2006 dat, als gevolg van de aanhoudende strijd tussen de grootouders en de moeder, de sociaal-emotionele ontwikkeling van [Z.] ernstig in gevaar komt en dat een loyaliteitsconflict dreigt. In het indicatiebesluit van 11 januari 2007 wordt door de stichting opgenomen dat een overplaatsing naar een neutraal pleeggezin noodzakelijk is, waarbij de grootouders weekendpleeggezin worden. 4.5. Op grond van artikel 1:263, tweede lid, onder c Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) dienen de grootouders op 11 januari 2007 een verzoekschrift in bij de rechtbank om, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, de beslissing van de stichting tot wijziging van de verblijfplaats van [Z.] in die zin dat zij wordt overgeplaatst naar een ander pleeggezin, te vernietigen. 4.6. Bij bestreden beschikking heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft deze beslissing als volgt gemotiveerd. De grootouders kunnen op zich goed voor het kind zorgen en hebben zich daar ook zeer voor ingespannen vanaf de geboorte van het kind. De problematiek in de relatie ouders-dochter is echter zodanig groot dat zij er ondanks alle goede bedoelingen niet in slagen om een dreigend loyaliteitsconflict voor [Z.] af te wenden en om een duurzame en rustige omgeving voor [Z.] te creëren waarin zij veilig kan opgroeien. Er is gezien het verleden sprake van een complexe en conflictueuze relatie tussen de moeder en de grootouders waardoor een rustige samenwerking niet mogelijk lijkt. [Z.] is vaak getuige geweest van deze spanningen en ruzies waarbij zij onontkoombaar de spanningen bewust dan wel onbewust zal hebben meebeleefd. Een loyaliteitsconflict lijkt dan onvermijdelijk. Het feit dat de relatie tussen verzoekers en de moeder sinds de laatste verlengingszitting is verbeterd, ziet de kinderrechter niet als een wijziging van omstandigheden op grond waarvan overplaatsing niet langer in het belang van [Z.] zou zijn. In het licht en onder druk van de overplaatsing heeft men de gelederen gesloten, maar de voorgeschiedenis geeft duidelijk een ander beeld te zien, aldus de rechtbank. De rechtbank acht het van groot belang dat de grootouders in verband met de hechtingsproblematiek, na de overplaatsing een duidelijke rol blijven spelen in het leven van [Z.] en acht de mogelijkheid van weekendpleeg-gezin een serieuze optie. De grootouders komen van deze beschikking in beroep. 4.7. Bij beroepschrift hebben de grootouders het volgende gesteld. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het in het belang is van [Z.] dat zij overgeplaatst wordt naar een regulier pleeggezin en wel om de volgende redenen: - het gaat goed met [Z.]. Zij ontwikkelt zich leeftijdsadequaat, hetgeen door Xonar en de stichting wordt bevestigd; - de pleeggezinplaatsing bij de grootouders dient uit een oogpunt van hechting, continuïteit en zekerheid niet te worden doorbroken; - het trauma van het verlies van de pleegouders zal een negatieve invloed op de ontwikkeling van het kind hebben en niet herstelbaar zijn, zeker niet als dit gebeurt in de fase van 0 tot 5 jaar, waarin deze hechtingscapaciteit zich ontwikkelt; - [Z.] is positief gehecht en overplaatsing zou voor haar een uithuisplaatsing betekenen. Op het moment dat [Z.] na een verblijf in een ander pleeggezin uiteindelijk bij de moeder geplaatst wordt, levert dit wederom een trauma op. Het risico bestaat dat [Z.] alle vertrouwen in volwassenen verliest. De rechtbank onderkent weliswaar de problemen rond de hechting, hetgeen blijkt uit het benadrukken van de mogelijkheid van weekendpleegouderschap van de grootouders, doch verbindt daar niet de juiste consequentie aan; - de rechtbank is van oordeel dat een loyaliteitsconflict dreigt. De grootouders stellen dat deze dreiging afgewend kan worden. Zij zijn bereid daartoe samen te werken met de stichting en bijvoorbeeld de module van Stap pleegzorg-educatie te volgen en zich verder te verdiepen in de borderline-problematiek van de moeder. Voorts stellen de grootouders dat er onvoldoende is gedaan aan de begeleiding van de moeder bij de roldifferentiatie en dat er nog nauwelijks is gewerkt aan de doelstellingen zoals geformuleerd in het evaluatieverslag van Xonar d.d. 30 augustus 2006. Er is wel veel geëvalueerd doch weinig geïnvesteerd, aldus de grootouders. De grootouders stellen dat er sprake is van een wijziging in omstandigheden nu de relatie tussen de grootouders en de moeder is verbeterd. De kerst is samen gevierd en er is een uitstapje gemaakt. Dit is allemaal goed verlopen en biedt vertrouwen voor de toekomst. De veronderstelling dat de grootouders en de moeder samen de gelederen hebben gesloten wijzen de grootouders van de hand, nu een dergelijke planning gezien de borderline-problematiek van de moeder geheel niet mogelijk is. 4.8. Bij verweerschrift heeft de stichting het volgende naar voren gebracht. Gezien de langdurige strijd tussen de grootouders en de moeder waar [Z.] blijvend ooggetuige van zal zijn, is een loyaliteitsconflict onvermijdelijk. De voor-geschiedenis kenmerkt zich door een terugkerend patroon van confrontaties, die gepaard gaan met schreeuwen en woordenwisselingen. Kinderen zijn onvoor-waardelijk loyaal aan hun ouders, omdat ze biologisch maar ook geestelijk met hen verbonden zijn. Wanneer een derde persoon de ouder niet accepteert keurt hij een belangrijk deel van het kind zelf af. Het mogen bestaan en mogen zijn door het kind wordt aangetast en het kind raakt zichzelf kwijt. Specifiek voor [Z.] is dit cruciaal in de peuterpuberteit waar zij bij 18 maanden in terecht komt. In die leeftijd gaat het kind de eigen ik ontdekken. De stichting realiseert zich dat [Z.] baat heeft bij continuïteit en dat overplaatsing een grote impact op haar zal hebben. De overplaatsing hoeft echter niet schadelijk te zijn voor haar ontwikkeling, mits er sprake is van een stabiele context die voor haar voorspelbaar is en waarbinnen zij zich veilig voelt. Gezien het hechtingsproces dat [Z.] al is aangegaan met haar grootouders is het van wezenlijk belang dat zij benoemd worden tot weekendpleeggezin. De vorm waarin dit zal plaatsvinden is afhankelijk van de wijze waarop de grootouders zich gaan verhouden tot [Z.], de pleegouders en de stichting, als de plaatsing in gang is gezet. 4.9. Het hof overweegt als volgt. 4.9.1. Op basis van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht stelt het hof vast dat [Z.] momenteel goed verzorgd en opgevoed wordt door haar grootouders. Tevens stelt het hof vast dat [Z.] gehecht is aan haar grootouders en dat de grootouders gehecht zijn aan [Z.]. Het voorgaande wordt niet betwist door de stichting. Daar staat tegenover dat er altijd zorg geweest is bij de raad en de stichting omtrent de conflictueuze situatie waarin de grootouders en de moeder zich bevonden. De stichting is van mening dat er geen verbetering is gekomen ondanks de door de stichting en Xonar geboden begeleiding. De grootouders stellen dat er wel mogelijkheden zijn om de situatie te verbeteren en dat er ook al een wijziging in de relatie tussen hen en de moeder te zien is. De grootouders hebben het hof verzocht de beschikking van de rechtbank te vernietigen met als doel te bereiken dat [Z.] niet wordt overgeplaatst naar een neutraal pleeggezin doch bij hen mag blijven. Het hof neemt bij de vraag of dit verzoek al dan niet gehonoreerd moet worden als uitgangspunt het belang van [Z.]. 4.9.2. Vóór plaatsing van [Z.] in een neutraal pleeggezin pleit dat de rolvermenging waarvan nu sprake is, namelijk appellanten in hun rol van grootouders van [Z.] en ouders van hun dochter [A.] enerzijds en in hun rol van pleegouders van [Z.] tegenover [A.] als de moeder van [Z.] anderzijds, dan niet meer aan de orde zal zijn. De grootouders kunnen in die situatie weer grootouders voor [Z.] zijn en ouders voor de moeder. De moeder zal ten opzichte van haar ouders weer alleen dochter kunnen zijn. De relatie van de moeder met [Z.] wordt dan niet meer belast door de problemen die de moeder heeft met haar ouders. Door plaatsing in een neutraal pleeggezin beoogt de stichting te voorkomen dat [Z.] in een loyaliteitsconflict geraakt tussen de grootouders en de moeder. De grootouders stellen dat de verstandhouding met de moeder verbeterd is sinds de relatie met haar partner verbroken is. Het hof constateert echter dat deze verbetering slechts gedurende een relatief korte tijd het geval is en dat de moeder nog aan het begin staat van een serieuze behandeling van haar (borderline-) problematiek. Het hof voorziet dat de moeder zal blijven streven naar het zelf opvoeden en verzorgen van [Z.]. Op het moment dat [Z.] is overgeplaatst zal de moeder de strijd hieromtrent niet meer met haar ouders aangaan, maar met het pleeggezin, zodat de grootouders hiermee niet meer belast zijn. Door de stichting is benadrukt dat er thans een geschikt pleeggezin beschikbaar is dat bereid is te investeren in een goede relatie met de moeder en de grootouders en ook over de nodige vaardigheden daartoe beschikt. Dit is overigens niet het pleeggezin waar [C.] verblijft. 4.9.3. Vóór handhaving van de huidige plaatsing bij de grootouders pleit dat [Z.] gehecht is aan haar grootouders. Een goede en veilige hechting in de eerste levensjaren is van groot belang voor de verdere ontwikkeling van de persoonlijkheid van een kind. Door de stichting wordt gesteld dat het hechtingsproces van [Z.] voortgezet kan worden in het pleeggezin indien de overplaatsing stapsgewijs plaatsvindt en de grootouders aan [Z.] laten voelen dat zij instemmen met haar verblijf in het nieuwe pleeggezin. 4.9.4. Het hof is van oordeel dat een veilige hechting van zeer groot belang is en dat overplaatsing, hoe goed ook begeleid, onherroepelijk een inbreuk maakt op deze hechting. Het doorbreken van de hechting kan er toe leiden dat het kind het vertrouwen in volwassenen verliest. Op het moment dat, om wat voor reden dan ook, de plaatsing in het neutrale pleeggezin wordt beëindigd en [Z.] bij de moeder dan wel elders wordt geplaatst, zou dit wederom een trauma voor [Z.] betekenen. Het hof neemt tevens in aanmerking dat [Z.] altijd bij haar grootouders gewoond heeft en hen ervaart als haar “emotionele” ouders. De grootouders hebben weliswaar een moeizame relatie met de moeder doch zijn wel degenen die nog enige grip op de moeder hebben. Als gevolg van de problematiek van de moeder, waarbij sprake is van een gemengde persoonlijk-heidsstoornis met borderline-trekken, stelt zij zich veelal wantrouwend op ten aanzien van anderen. Dit probleem zal zich jegens de nieuwe pleegouders zeer waarschijnlijk ook voordoen. Een loyaliteitsconflict bij [Z.] is daarbij niet ondenkbaar, waarbij niet alleen haar loyaliteit ten opzichte van haar grootouders alsook haar moeder onder druk komt te staan, doch ook haar loyaliteit ten aanzien van haar nieuwe pleegouders. Het hof heeft vastgesteld dat de grootouders tot zeer veel bereid zijn. De grootouders zien mogelijkheden om de relatie met de moeder te verbeteren en om haar een goede plaats te geven in het leven van [Z.] zodat zij niet in een loyaliteitsconflict geraakt. Zij getuigen naar het oordeel van het hof van voldoende realiteitsbesef om de valkuilen te zien en hebben te kennen gegeven dat zij juist in het belang van [Z.] bereid zijn hun rol als ouders ten opzichte van de moeder op het tweede plan te zetten. Het hof heeft daarnaast in de afwegingen betrokken dat er in de periode van de geboorte van [Z.] tot de verhuizing van de grootouders met [Z.] naar Nederland nauwelijks enige begeleiding is geweest. De stichting heeft zich, niet onbegrijpelijk, vooral beziggehouden met de vraag of [Z.] door haar ouders opgevoed kon worden. Er is beperkt geïnvesteerd in de relatie tussen de grootouders als pleeggezin enerzijds en de moeder anderzijds. Het hof gaat ervan uit dat met specifieke hulpverlening en begeleiding voor de moeder en de grootouders de dreiging van een loyaliteitsconflict in sterke mate kan worden teruggebracht. Daarentegen is voor het hof vrijwel zeker dat een overplaatsing van [Z.] naar een neutraal pleeggezin een mogelijk onherstelbare breuk in het hechtingsproces voor [Z.] zal betekenen, terwijl niet is uit te sluiten dat [Z.] ook bij plaatsing in een neutraal pleeggezin in een loyaliteitsconflict zal komen. 4.9.5. Na een afweging van alle belangen en omstandigheden is het hof van oordeel dat de door de stichting gewenste overplaatsing naar een neutraal pleeggezin niet het meest in het belang van [Z.] is. Het hof verkiest in het belang van [Z.] de zekerheid van de veilige hechting van [Z.] boven een dreigend loyaliteitsconflict. De omstandigheden zijn sinds de beslissing van de stichting tot overplaatsing - hoewel nog kortgeleden - zodanig gewijzigd dat het hof heeft geconstateerd dat de grootouders hebben ingezien dat het van het grootste belang is dat de moeder een goede plaats in het leven van [Z.] krijgt. Zij hebben aangetoond bereid te zijn op zodanige wijze met haar en de stichting samen te werken dat een loyaliteits-conflict voorkomen kan worden. Ook van de zijde van de moeder is ter zitting vast komen te staan dat zij bereid is om in het belang van [Z.] te werken aan de relatie met de grootouders, hoewel dit gezien haar problematiek zeker niet eenvoudig zal zijn en met conflicten in de toekomst rekening gehouden moet worden. Het verzoek van de grootouders om de raad nader onderzoek te laten doen, wijst het hof af nu het niet te verwachten is dat dit onderzoek meer informatie zal opleveren dan thans voorhanden is. Gelet op de leeftijd van [Z.] is het hof overigens ook van oordeel dat niet langer gewacht kan worden met het nemen van een beslissing omtrent al dan niet overplaatsing. 4.9.6. Gelet op het voorgaande vernietigt het hof de beschikking waarvan beroep en wijst het inleidende verzoek van de grootouders tot vernietiging van de beslissing van de stichting tot wijziging van verblijfplaats van [Z.] toe. Daarbij spreekt het hof de verwachting uit dat de grootouders hun toezeggingen gestand doen, ook indien dat, zo dat nodig zou zijn, zou betekenen dat zij daaraan hun rol als ouders van de moeder ondergeschikt moeten maken. 4.9.7. Het hof ziet gelet op de aard van de zaak geen aanleiding de stichting in de proceskosten te veroordelen en zal beslissen zoals hierna is weergegeven. 5. De beslissing Het hof: vernietigt de beschikking waarvan beroep; wijst toe het inleidend verzoek tot vernietiging van het voornemen van de stichting van 11 januari 2007 tot overplaatsing van [Z.] naar een neutraal pleeggezin; compenseert de proceskosten in beide instanties zodanig, dat iedere partij de eigen kosten draagt; wijst af het meer of anders verzochte. Deze beschikking is gegeven door mrs. Smeenk - van der Weijden, Bijleveld - van der Slikke en Everaars-Katerberg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 7 mei 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.