Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1431

Datum uitspraak2007-07-17
Datum gepubliceerd2007-08-09
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701894/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Opvang / wettelijke taak COA / bijzondere omstandigheden / acute medische noodsituatie
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 maart 2007 in zaak no. 200605521/1; JV 2007/187) houdt de in artikel 3 van de Wet COA neergelegde wettelijke taak van het COA ook in dat het ondanks een meeromvattende beschikking opvang verleent in zeer bijzondere omstandigheden die tot feitelijke opvang nopen, voor zover deze omstandigheden niet vallen onder het bereik van de door de minister aangewezen categorieën van artikel 3 van de Rva 2005. De voorzieningenrechter heeft dit onderkend. Grief 1 faalt.
Ter beoordeling of sprake is van een acute medische noodsituatie die tot opvang noopt, dient het COA volgens het beleid dat het zelf pleegt toe te passen te beoordelen of de vreemdeling lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van onmiddellijke behandeling in deze fase van de stoornis zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke en/of lichamelijke schade. Dat hiervan sprake is, behoeft niet aan beëindiging van de verstrekkingen in de weg te staan, indien een beroep van de vreemdeling op artikel 10 van de Vw 2000 het intreden van evenbedoelde gevolgen - van het achterwege laten van medische behandeling - voorkomt. Nu het besluit van 6 februari 2007 geen blijk geeft van een beoordeling of sprake is van een acute medische noodsituatie en het COA evenmin heeft beoordeeld of de mantelzorg waarop de vreemdeling is aangewezen onder artikel 10 van de Vw 2000 valt en of die mantelzorg elders op vergelijkbare wijze kan worden geboden, bestaat geen grond voor het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het COA ten onrechte heeft nagelaten te beoordelen of sprake is van bijzondere omstandigheden die tot opvang nopen. Onderzoek op deze punten is in dit geval van bijzonder belang omdat mantelzorg pleegt te worden geboden door personen uit de directe leefomgeving en een rechtsgevolg van het besluit van 6 februari 2007 nu juist is dat de vreemdeling daaruit zonder gebleken alternatief wordt verwijderd. Ook grief 2 faalt.


Uitspraak

200701894/1. Datum uitspraak: 17 juli 2007 RAAD VAN STATE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, appellant, tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 07/5819 en 07/5818 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Breda, van 15 februari 2007 in het geding tussen: [de vreemdeling], en appellant. 1. Procesverloop Bij besluit van 6 februari 2007 heeft appellant (hierna: het COA) een aanvraag van A. Sarkisov (hierna: de vreemdeling) om voortzetting van de verstrekkingen op de voet van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 15 februari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Breda, (hierna: de voorzieningenrechter) voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het COA een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft het COA bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 15 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 29 maart 2007 heeft de vreemdeling een reactie ingediend. Bij brieven van 30 maart 2007 en 17 april 2007 heeft de vreemdeling nadere stukken ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 3a, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: de Wet COA), zijn, in afwijking van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) de afdelingen 1, 3 en 4 van hoofdstuk 7 van die wet, van toepassing op besluiten in het kader van het onthouden dan wel de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens de Wet COA. Ingevolge artikel 3, eerste lid, is het COA onder meer belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers. Ingevolge het tweede lid kan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) het COA taken, als bedoeld in het eerste lid, opdragen met betrekking tot andere categorieën vreemdelingen. In artikel 12 is bepaald dat de minister regels kan stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid. Krachtens die bepaling heeft de minister de Rva 2005 vastgesteld. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Rva 2005, draagt het COA zorg voor de centrale opvang van asielzoekers door erin te voorzien dat hen opvang wordt geboden in een opvangvoorziening. In het tweede en derde lid is uitgewerkt welke categorieën asielzoekers tot de in het eerste lid bedoelde asielzoekers behoren en welke vreemdelingen daarmee worden gelijkgesteld. 2.2. In grief 1 klaagt het COA dat, samengevat weergegeven, de voorzieningenrechter, door te overwegen dat het COA kan besluiten de verstrekkingen in geval van bijzonder schrijnende omstandigheden voort te zetten, hoewel op grond van de Rva 2005 daarop geen aanspraak (meer) bestaat, heeft miskend dat de vreemdeling alleen recht op verstrekkingen heeft wanneer hij valt onder een van de categorieën aan wie op de voet van artikel 3, tweede en derde lid, van de Rva 2005 opvang wordt geboden en daarbuiten geen aanleiding voor het verlenen van verstrekkingen kan bestaan. 2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 maart 2007 in zaak no. 200605521/1; JV 2007/187) houdt de in artikel 3 van de Wet COA neergelegde wettelijke taak van het COA ook in dat het ondanks een meeromvattende beschikking opvang verleent in zeer bijzondere omstandigheden die tot feitelijke opvang nopen, voor zover deze omstandigheden niet vallen onder het bereik van de door de minister aangewezen categorieën van artikel 3 van de Rva 2005. De voorzieningenrechter heeft dit onderkend. Grief 1 faalt. 2.3. In grief 2 klaagt het COA dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het COA ten onrechte niet heeft beoordeeld of de vreemdeling na de beëindiging van de verstrekkingen in een humanitaire of medische noodsituatie zal raken en gesteld noch gebleken is dat de mantelzorg waarop de vreemdeling is aangewezen onder 'medisch noodzakelijke zorg' in de zin van artikel 10 van de Vw 2000 valt. Hiertoe voert het COA aan dat een beroep van de vreemdeling op artikel 10 van de Vw 2000 voorkomt dat hij in een medische noodsituatie terecht zal komen. 2.3.1. Ter beoordeling of sprake is van een acute medische noodsituatie die tot opvang noopt, dient het COA volgens het beleid dat het zelf pleegt toe te passen te beoordelen of de vreemdeling lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van onmiddellijke behandeling in deze fase van de stoornis zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke en/of lichamelijke schade. Dat hiervan sprake is, behoeft niet aan beëindiging van de verstrekkingen in de weg te staan, indien een beroep van de vreemdeling op artikel 10 van de Vw 2000 het intreden van evenbedoelde gevolgen - van het achterwege laten van medische behandeling - voorkomt. Nu het besluit van 6 februari 2007 geen blijk geeft van een beoordeling of sprake is van een acute medische noodsituatie en het COA evenmin heeft beoordeeld of de mantelzorg waarop de vreemdeling is aangewezen onder artikel 10 van de Vw 2000 valt en of die mantelzorg elders op vergelijkbare wijze kan worden geboden, bestaat geen grond voor het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het COA ten onrechte heeft nagelaten te beoordelen of sprake is van bijzondere omstandigheden die tot opvang nopen. Onderzoek op deze punten is in dit geval van bijzonder belang omdat mantelzorg pleegt te worden geboden door personen uit de directe leefomgeving en een rechtsgevolg van het besluit van 6 februari 2007 nu juist is dat de vreemdeling daaruit zonder gebleken alternatief wordt verwijderd. Ook grief 2 faalt. 2.4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Het COA dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. veroordeelt het Centraal Orgaan opvang asielzoekers tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers aan de vreemdeling onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat. De Voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. w.g. Groeneweg ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2007 32-491. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze, mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak