Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1393

Datum uitspraak2007-08-07
Datum gepubliceerd2007-08-08
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 06/6356
Statusgepubliceerd


Indicatie

Planschade, geen sprake van passieve risicoaanvaarding, nu niet voorzienbaar was dat de planologische mogelijkheden zouden veranderen.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht Registratienummer: AWB 06/6356 Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: [VOF] en de vennoten [vennoten], eisers, gevestigd respectievelijk wonende te [plaats], vertegenwoordigd door mr. L. Bolier, en de raad van de gemeente Barneveld, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 14 november 2006. 2.Procesverloop Bij besluit van 25 april 2006 heeft verweerder een verzoek van eisers om vergoeding van schade op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) afgewezen. Bij het onder 1 vermelde besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 25 april 2006 gehandhaafd. Tegen het onder 1 vermelde besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 25 juni 2007. [B] en [vennoot] zijn aldaar verschenen, vertegenwoordigd door mr. L. Bolier, juridisch adviseur te Elspeet. Voorts zijn [vennoten] aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Bolier, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.A. Verhoef en drs. J.D. Wessels, ambtenaren van de gemeente Barneveld. 3. Overwegingen Eisers zijn eigenaar van een recreatiebungalowpark gelegen aan de [straat] te [plaats]. Op dit park bevinden zich voor de verhuur bestemde woningen, te weten één landhuis, 16 in hout en 14 in steen opgetrokken bungalows. Voorts liggen op het park een woning, een opslagruimte met garage, een kantine- en winkelgebouw, een ontspanningszaal, een kinderboerderij, een speeltuin, speelvelden en parkeerterreinen. Eisers hebben verweerder bij brief van 21 november 2003 verzocht hen op grond van artikel 49 WRO een schadevergoeding toe te kennen omdat zij in een planologisch nadeliger situatie zijn gekomen. Het door de gemeenteraad op 30 oktober 2001 vastgestelde bestemmingsplan “Buitengebied 2000” (hierna: het nieuwe plan) beperkt de exploitatie- en uitbreidingsmogelijkheden van het park ten opzichte van het voordien geldende, op 17 april 1984 door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan “Buitengebied 1983” (hierna: het oude plan). Het oude plan bood immers de mogelijkheid het aantal op het park aanwezige bungalows uit te breiden terwijl het nieuwe plan die mogelijkheid niet meer biedt. Voorts is het onder het nieuwe plan niet meer toegestaan mobiele kampeermiddelen op het park te plaatsen, aldus eisers. Verweerder heeft voormeld planschadeverzoek voorgelegd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ). Bij rapport van december 2005 heeft de SAOZ een advies uitgebracht. Volgens dit advies is niet onaannemelijk dat eisers als gevolg van het nieuwe plan schade leiden, maar omdat sprake is van zogenoemde passieve risicoaanvaarding door eisers dient de schade redelijkerwijs voor hun rekening te blijven. Verweerder heeft dit advies gevolgd en bij besluit van 25 april 2006 het verzoek tot schadevergoeding afgewezen. Bij de beslissing op bezwaar van 14 november 2006 heeft verweerder deze afwijzing gehandhaafd. Daartegen hebben eisers beroep ingesteld. In het verweerschrift voert verweerder aan dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat binnen de beroepstermijn geen duidelijkheid bestond over de identiteit van de indiener van het beroep. Het beroepschrift is ingediend namens “de firma [B] en haar firmanten elk afzonderlijk”. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat het beroep wordt ingesteld door de vennootschap onder firma [B] en haar vennoten. Binnen de beroepstermijn was derhalve de identiteit van de indieners van het beroep duidelijk. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat de op 5 januari 2007 door eisers ingediende aanvullende beroepsgronden niet bij de beoordeling mogen worden betrokken, omdat deze buiten de termijn zijn ingediend. Bij brief van 22 december 2006 heeft de rechtbank eisers een nadere termijn gesteld voor het aanvullen van de gronden. Binnen deze termijn zijn bij brief van 5 januari 2007 aanvullende gronden ingediend, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet deze niet bij de beoordeling van het bestreden besluit te betrekken. In de (aanvullende) gronden van het beroep richten eisers zich tegen het standpunt van verweerder dat zij het risico zouden hebben aanvaard dat de planologische mogelijkheden voor het bungalowpark in voor hen nadelige zin zouden veranderen. Om dergelijke zogenoemde passieve risicoaanvaarding aan te nemen is het, zoals de Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen in haar uitspraak van 11 mei 2000, zaakno. 199902237/1, BR 2001, pag. 228, van belang dat, bezien vanuit de positie van een redelijk denkende en handelende eigenaar, aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie in een voor hem negatieve zin zou gaan veranderen. Daarbij is van belang of sprake is van voortekenen van een dergelijke nadelige planwijziging. Verweerder stelt dienaangaande voorop dat het oude plan uit 1983 dateert. Nu bestemmingsplannen eenmaal in de tien jaar dienen te worden herzien, hadden eisers vanwege de ouderdom van het oude plan kunnen voorzien dat de gemeenteraad een nieuw plan zou gaan vaststellen. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter op zichzelf niet, zo volgt uit laatstgenoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak, dat reeds hierom voorzienbaar zou zijn dat de planologische mogelijkheden zouden gaan veranderen. Daarvoor is meer nodig. Verweerder wijst dienaangaande op een rapport van het Nederlands Research Instituut voor Recreatie en Toerisme van juli 1999 (hierna: het rapport van het NRIT) alsmede op het provinciaal beleid voor het betrokken gebied, zoals geformuleerd in de streekplannen Veluwe 1987 en Gelderland 1996. De rechtbank is van oordeel dat uit voormelde streekplannen weliswaar kan worden opgemaakt dat voor het Centraal Veluws Natuurgebied, waarin het bungalowpark is gelegen, geldt dat uitbreiding van verblijfsrecreatieve bedrijven slechts in zeer bijzondere gevallen is toegestaan, maar dat niet klip en klaar is dat het provinciale beleid erop is gericht bestaande planologische mogelijkheden teniet te doen. Evenmin is gebleken dat eisers uit het rapport van het NRIT, nog daargelaten in hoeverre dit rapport aan eisers kenbaar had kunnen zijn, hebben kunnen opmaken dat hun exploitatie- en uitbreidingsmogelijkheden ten opzichte van de feitelijk aanwezige situatie, zouden worden beperkt. Voorts wijst verweerder op het voorbereidingsbesluit van 10 september 1996, waarin wordt gesteld dat in het nieuwe plan een maximale oppervlakte voor recreatieverblijven van 70 m² wordt opgenomen en daarenboven per recreatiebedrijf het maximale aantal stacaravans, chalets, zomerhuizen e.d. zal worden aangegeven. Uit dit voorbereidingsbesluit kan naar het oordeel van de rechtbank slechts worden opgemaakt dat het aantal zomerhuizen en stacaravans aan een maximum zou worden gebonden, niet hoe groot dat maximum zou zijn en derhalve (ook) niet dat het aantal te realiseren recreatiewoningen en stacaravans beperkt zou worden ten opzichte van het op dat moment planologisch te realiseren aantal. Verweerder wijst ten slotte nog op de door hem vastgestelde ontwikkelingsschets voor het buitengebied van de gemeente van februari 1998. Deze schets wordt weliswaar in het rapport van de SAOZ vermeld, doch een afschrift van de schets dan wel de relevante passage daaruit is niet als bijlage bij dat rapport gevoegd noch anderszins in het aan de rechtbank bekende dossier opgenomen. Ter zitting heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat deze ontwikkelingsschets significant andere informatie bevat dan uit voormelde stukken is op te maken. Andere stukken waaruit eisers hadden kunnen opmaken dat hun exploitatie- en uitbreidingsmogelijkheden ten opzichte van de feitelijk aanwezige situatie zouden worden beperkt, bijvoorbeeld stukken die zijn geproduceerd bij de voorbereiding van het nieuwe plan, heeft verweerder niet aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd op welke wijze eisers hadden kunnen weten dat de planologische mogelijkheden van het park in voor hen nadelige zin zouden wijzigen en aldus sprake zou zijn van passieve risicoaanvaarding. Daarbij neemt de rechtbank nog in aanmerking dat uit het bestreden besluit evenzeer onvoldoende duidelijk wordt op welke wijze het vervallen van de mogelijkheid om mobiele kampeermiddelen op het park toe te staan, bij de besluitvorming is betrokken. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit dient te worden vernietigd omdat het in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Verweerder zal met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op het gemaakte bezwaar moeten nemen. De rechtbank acht verder termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de door eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte kosten tot een bedrag van € 644,--. Dit bedrag bestaat geheel uit een bedrag ter vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het bestreden besluit; III. veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,-- en wijst de gemeente Barneveld aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden; IV. gelast dat de gemeente Barneveld het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,-- aan hen vergoedt. Aldus gegeven door mr. J.J.W.P van Gastel, voorzitter, en mrs. D.J. Post en E.C.G. Okhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2007. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Verzonden op: 7 augustus 2007