Jurisprudentie
BB1339
Datum uitspraak2007-07-26
Datum gepubliceerd2007-08-08
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 06/1225
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-08
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 06/1225
Statusgepubliceerd
Indicatie
Niet-tijdige betaling van gemeentelijke belastingen. Het bezwaar tegen de aanmaningskosten had niet-ontvankelijk verklaard moeten worden wegens niet tijdigheid. De kosten voor het betekenen van een dwangbevel zijn terecht in rekening gebracht. Verweerder had moeten beslissen bij twee afzonderlijke uitspraken (op bezwaar resp. administratief beroep). Volgt vernietiging met instandlating van de rechtsgevolgen.
Uitspraak
RECHTBANK ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/1225
Uitspraakdatum: 26 juli 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende
te [woonplaats], eiser,
en
de invorderingsambtenaar van de gemeente ‘s-Hertogenbosch, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
De belastingdeurwaarder heeft bij dwangbevel, aan eiser betekend op 8 december 2005, eiser bevel gedaan binnen twee dagen een bedrag te voldoen van in totaal € 48,99, blijkens het dwangbevel bestaande uit € 13,99 voor het verzenden van een aanmaning en € 35,00 voor het betekenen van een dwangbevel, ter zake van de gemeentelijke heffingen 2005 met aanslagnummer 9850743 ten bedrage van in oorsprong € 780,49.
Verweerder heeft het hiertegen ingediende bezwaar van 9 december 2005, bij verweerder ingekomen op 14 december 2005, ongegrond verklaard bij uitspraak van 23 februari 2006.
Eiser heeft daartegen bij brief van 1 maart 2006 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2007. Eiser is in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen de gemachtigde mr. B.M.R.A. Backx.
2. Geschil
In geschil is of de uitspraak van 23 februari 2006, waarbij de bezwaren tegen de in rekening gebrachte invorderingskosten wegens het niet-tijdig betalen van de aanslag gecombineerde gemeentelijke heffingen 2005 ongegrond zijn verklaard, in stand kan blijven.
3. Feiten
Verweerder heeft eiser een aanslag gemeentelijke heffingen 2005 opgelegd met dagtekening 28 februari 2005. Deze diende op grond van artikel 7, eerste lid, van de Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen in de gemeente ’s-Hertogenbosch (hierna: de belastingverordening) te worden voldaan in twee gelijke termijnen, waarvan de laatste uiterlijk op 31 mei 2005. Eiser had op 31 mei 2005 nog slechts een deel daarvan betaald. Eiser is daarom met dagtekening 1 augustus 2005 een aanmaning toegezonden, waarbij € 14,00 aanmaningskosten in rekening zijn gebracht. Als gevolg hiervan is het totaal van het ter zake van de aanslag te betalen bedrag verhoogd tot € 794,49.
Op 30 november 2005 heeft verweerder een door eiser reeds voor 29 november 2005 aan hem overgemaakt bedrag van € 111,50 ontvangen, waarmee in totaal, in zeven termijnen van elk € 111,50, door eiser is betaald € 780,50. Rekening houdend met de laatste, reeds naar verweerder onderweg zijnde betaling stond bij verweerder op 29 november 2005 een nog te betalen bedrag open van € 13,99.
4. Standpunt van partijen
Eiser wijst erop dat hij kort tevoren nog belasting over het jaar 2004 had betaald en daarom heeft getracht met verweerders afdeling te onderhandelen over de termijnen maar dat dit niet is gelukt. Eiser heeft vervolgens aangegeven het bedrag zo snel mogelijk te zullen voldoen, doch in termijnen. Daarop heeft eiser niets meer vernomen totdat op 29 november 2005 de deurwaarder aan de deur stond.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het dwangbevel terecht is uitgevaardigd omdat eiser niet het volledige openstaande bedrag heeft betaald. Verweerder is te allen tijde bereid tot een betalingsregeling te komen mits eisers betalingscapaciteit zulks noodzakelijk maakt en binnen uiterlijk zes maanden betaald wordt. De door eiser voorgestelde betalingstermijn is afgewezen omdat deze twaalf maandelijkse termijnen inhield.
5. Oordeel van de rechtbank
Allereerst wordt vastgesteld dat de door verweerder in de uitspraak op bezwaar genoemde grondslag van artikel 8, lid 1, van de belastingverordening, zoals door verweerder ter zitting toegelicht, berust op een verschrijving. Zoals ook in het verweerschrift aangegeven is de wettelijke grondslag artikel 7, lid 1, van de belastingverordening.
Eiser is blijkens het ingediende bezwaar opgekomen tegen de hem in rekening gebrachte invorderingskosten.
Vastgesteld wordt dat blijkens de door de belastingdeurwaarder gemaakte aantekeningen op het afschrift van het dwangbevel het verschuldigde bedrag bestaat uit € 13,99 ter zake van de aanmaning en € 35,00 ter zake van het dwangbevel.
Gelet hierop wordt het door verweerder ter zitting naar voren gebrachte standpunt dat ontvangen betalingen allereerst worden afgeboekt op de openstaande kosten, waardoor voormelde € 13,99 geacht moet worden een deel van de hoofdsom te betreffen, in het onderhavige geval niet gevolgd.
Uit het voorgaande volgt dat het bezwaar moet worden geacht te zijn gericht tegen zowel de aan eiser bij de aanmaning tot betaling van 1 augustus 2005 in rekening gebrachte kosten voor het verzenden van een aanmaning, van pro resto € 13,99 (hierna: de aanmaningskosten), als tegen de aan eiser bij dwangbevel van 8 december 2005 in rekening gebrachte kosten voor het betekenen van een dwangbevel met bevel tot betaling ten bedrage van € 35,00 (hierna: de betekeningkosten).
Vervolgens wordt vastgesteld dat eiser niet eerder bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van verweerder van 1 augustus 2005, waarbij eiser aanmaningskosten in rekening zijn gebracht van € 14,00.
Hieruit volgt dat eiser moet worden geacht in één geschrift bezwaar te hebben gemaakt tegen zowel de aanmaningskosten als de betekeningkosten.
Ingevolge artikel 231 van de Gemeentewet is de Kostenwet invordering rijksbelastingen (Kostenwet) van toepassing. Tegen het in rekening brengen van aanmaningskosten staat bezwaar open bij verweerder op grond van artikel 7, eerste lid, van de Kostenwet. Tegen het in rekening brengen van betekeningkosten staat op grond van diezelfde bepaling administratief beroep open bij verweerder.
Uit het bepaalde in artikel 24a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) in samenhang met het bepaalde in de tweede volzin van artikel 7 van de Kostenwet, volgt dat de bezwaren tegen twee beschikkingen die niet op een biljet zijn vermeld, niet in één geschrift kunnen worden vervat. Op grond van het bepaalde in artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (Awb) had verweerder eiser derhalve in de gelegenheid dienen te stellen dit verzuim te herstellen. In plaats daarvan heeft verweerder ten onrechte in één uitspraak een beslissing gegeven op zowel het bezwaar tegen het in rekening brengen van aanmaningskosten als op het administratief beroep tegen het in rekening brengen van betekeningkosten.
Artikel 6:22 van de Awb kan in beginsel toepassing vinden ingeval in één uitspraak op bezwaar wordt beslist, waar voorgeschreven is dat de beslissing wordt vervat in twee afzonderlijke uitspraken op bezwaar. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit artikel evenwel niet worden toegepast in een geval als het onderhavige waarin in één uitspraak wordt beslist op het bezwaar tegen een beschikking van verweerder en op het administratief beroep tegen een beschikking van de belastingdeurwaarder. Verweerder had eiser in de gelegenheid moeten stellen het bezwaarschrift en het beroepschrift te splitsen. Vervolgens had verweerder alsnog in afzonderlijke uitspraken dienen te beslissen op het bezwaar tegen het in rekening brengen van aanmaningskosten en op het administratief beroep tegen het in rekening brengen van betekeningkosten.
De uitspraak op bezwaar kan daarom niet in stand blijven. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard.
De rechtbank zal beoordelen of niettemin, in verband met een effectieve geschilbeslechting, aanleiding bestaat de rechtsgevolgen geheel of gedeeltelijk in stand te laten en overweegt daartoe het volgende.
Verweerder heeft omtrent het besluit van 1 augustus 2005 ter zake van de aanmaningskosten gesteld dat het betreffende besluit aan eiser blijkens het door verweerder gehanteerde postregistratiesysteem is verzonden op 20 juli 2005. De rechtbank acht de verzending voldoende aannemelijk gemaakt.
Op grond van artikel 7, tweede lid, van de Kostenwet kan het bezwaar- of beroepschrift niet zijn gegrond op de stelling dat de aanmaning niet is ontvangen.
Verweerder had derhalve eisers bezwaar, gericht tegen de aanmaningskosten, in een afzonderlijke uitspraak niet-ontvankelijk dienen te verklaren, nu eerst na het einde van de bezwaartermijn, aangevangen op de dag na 1 augustus 2005, bezwaar is gemaakt.
Een nieuwe uitspraak op eisers bezwaar tegen de beschikking inzake de aanmaningskosten kan derhalve niet leiden tot een voor eiser gunstiger resultaat.
Blijkens het bepaalde in artikel 1 van de Kostenwet, gelezen in samenhang met artikel 231 van de Gemeentewet, worden door de invorderingsambtenaar en de belastingdeurwaarder ter zake van het verrichten van werkzaamheden voor de invordering van gemeentelijke belastingen kosten in rekening gebracht aan degene die in gebreke is gebleven het verschuldigde tijdig te betalen.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet is voor het betekenen van een dwangbevel met bevel tot betaling verschuldigd € 35 verhoogd met € 3 van elk geheel bedrag van € 45 waarmee de gevorderde som € 45 te boven gaat (…).
Vast staat dat eiser niet tijdig heeft betaald, nu – naar niet in geschil is – niet volledig is betaald vóór 31 mei 2005 zonder dat daarvoor een door verweerder goedgekeurde betalingsregeling was getroffen. Gelet hierop heeft verweerder eiser op 1 augustus 2005 een aanmaning tot betaling toegezonden, waarbij aanmaningskosten als bedoeld in artikel 2 van de Kostenwet in rekening zijn gebracht.
Vast staat voorts dat eiser op 29 november 2005 nog steeds niet het volledige verschuldigde bedrag had betaald, nu van de verschuldigde € 794,49 nog € 13,99 openstond.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de belastingdeurwaarder bevoegd was tot het uitvaardigen van een dwangbevel en het in rekening brengen van de kosten van het betekenen daarvan. Gelet op het nog openstaande bedrag van € 13,99 is dit voorts tot het juiste bedrag gebeurd.
De door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden voeren niet tot de conclusie dat de toepassing van de Kostenwet in dezen leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Een nieuwe uitspraak op het administratief beroep tegen de door de belastingdeurwaarder in rekening gebrachte betekeningkosten kan derhalve evenmin leiden tot een voor eiser gunstiger resultaat.
Het voorgaande betekent dat de bestreden uitspraak dient te worden vernietigd, maar dat de rechtsgevolgen geheel in stand kunnen blijven.
Er is geen reden voor een veroordeling in de proceskosten nu niet is gebleken van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Wel is er aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden.
Beslist wordt als volgt.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak geheel in stand blijven;
- gelast dat de gemeente ‘s-Hertogenbosch aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 38,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.T. van Vliet, rechter, in tegenwoordigheid van
de griffier en op 26 juli 2007 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is buiten staat
deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201CZ te ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Partijen kunnen ook beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Dit is echter alleen mogelijk indien de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.