Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1329

Datum uitspraak2007-07-20
Datum gepubliceerd2007-08-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers07 / 45 WIA K1
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank oordeelt in bijgevoegde uitspraak dat verweerders standpunt dat in dit geval niet voldaan is aan het duurzaamheidsvereiste om een verkorte wachttijd te kunnen toepassen, niet gedragen kan worden door de rapportages welke daaraan ten grondslag zijn gelegd en dat daarvoor ook overigens in de voorhanden gegevens onvoldoende steun is te vinden. De belangrijkste kritiek op de rapportages is gelegen in onjuiste criteria die zijn gehanteerd om duurzaamheid en herstel vast te stellen.


Uitspraak

RECHTBANK Roermond enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken UITSPRAAK Procedurenr. : 07 / 45 WIA K1 Inzake : AKtech B.V., gevestigd te Weert, eiseres tegen : de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), gevestigd te Amsterdam, verweerder. -------------------------- Datum en aanduiding van het bestreden besluit: de brief d.d. 8 december 2006, kenmerk: B&B 006.0126.24 HC. Datum van behandeling ter zitting: 23 mei 2007 --------------------------- I. PROCESVERLOOP Bij het in de aanhef van de uitspraak genoemde besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van eiseres tegen verweerders besluit van 27 junli 2006 inzake toepassing van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeid (Wet WIA). Tegen eerstgenoemd besluit is door eiseres beroep ingesteld. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiseres gezonden. H.M. Triepels (hierna: Triepels), werknemer van eiseres, is in de gelegenheid gesteld om als belanghebbende aan het geding deel te nemen, maar hij heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. Eiseres heeft de gronden van haar beroep nog aangevuld. Daarop heeft verweerder onder overlegging van een nadere rapportage van de bezwaarverzekeringsarts gereageerd. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 23 mei 2007. Namens eiseres is I.J.W. Hanssen verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H.P.J.C. Reutelingsperger. II. OVERWEGINGEN Triepels vervulde bij eiseres de functie van kozijnenmaker aluminium. Op 19 april 2005 is Triepels arbeidsongeschikt geworden door een aneurysma. Op 8 maart 2006 heeft Triepels een uitkering ingevolge de Wet WIA aangevraagd op basis van een verkorte wachttijd. Naar aanleiding van die aanvraag heeft medisch onderzoek plaatsgevonden door de arts J. Bosmans en arbeidskundig onderzoek door de arbeidsdeskundige H. van den Eertwegh. Daaruit is het advies aan de beslissingsautoriteit van verweerder voortgevloeid om aan Triepels ingaande 17 mei 2006 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toe te kennen. In afwijking van dat advies heeft de beslissingsautoriteit op 24 juli 2006 geweigerd om ten aanzien van Triepels een verkorte wachttijd toe te passen. Daartoe is overwogen dat de rapporterend arts zich niet expliciet over het duurzaamheidsvereiste heeft uitgelaten, maar dat uit die rapportage wel blijkt dat nog enige verbetering mogelijk is, zodat niet aan dat vereiste is voldaan. Verweerder heeft dit bij brief van 27 juli 2006 zowel aan Triepels als aan eiseres meegedeeld, waarbij is aangegeven dat eiseres als werkgeefster medebelanghebbende, en zodoende ook bezwaargerechtigde, is bij genoemde weigering omdat een verandering in het uitkeringsrecht gevolgen kan hebben voor de gedifferentieerde premie die eiseres moet betalen. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 6 september 2006 bezwaar gemaakt op - kort samengevat - de grond dat reeds ten tijde van de aanvraag het maximaal haalbare resultaat van de revalidatiebehandeling was bereikt. Na een hoorzitting, waarop door een arts-gemachtigde namens eiseres het woord is gevoerd, en na rapportage van verweerders bezwaarverzekeringsarts, heeft verweerder bij het thans bestreden besluit van 8 december 2006 het bezwaar ongegrond verklaard. In beroep is door eiseres met verwijzing naar de zienswijze van haar arts-gemachtigde aangevoerd dat Triepels wel volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft met name de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts bestreden. Voorts heeft eiseres erop gewezen dat Triepels na twee jaar wachttijd per 17 april 2007 is toegelaten tot de reguliere IVA-uitkering, wat zou bevestigen dat er sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het verzekeringsgeneeskundig onderzoek aan de wettelijke eisen voldoet. Het standpunt van verweerder dat Triepels niet duurzaam arbeidsongeschikt is, is gebaseerd op rapportages van arts J. Bosmans en bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp. Het primaire besluit berust op de bevindingen van arts J. Bosmans, die geen geregistreerd verzekeringarts was, maar ten tijde van het onderzoek (nog) in opleiding was tot verzekeringsarts, hetgeen door verweerders gemachtigde ter zitting van de rechtbank is bevestigd. Op 2 april 2006 heeft een spreekuurcontact van Bosmans met Triepels plaatsgevonden. Voorts heeft die arts dossierstudie gedaan. Vervolgens heeft hij de voor Triepels vastgestelde mogelijkheden en beperkingen verwoord in een Functionele Mogelijkhedenlijst. Naar aanleiding van het bezwaar heeft bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp een onderzoek ingesteld, bestaande uit dossierstudie en het bijwonen van de hoorzitting. In een aantal op 18 juli 2007 gewezen uitspraken (onder meer de uitspraak met LJN: BA9909) heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat verzekeringsgeneeskundig onderzoek als bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten niet slechts door een geregistreerd verzekeringsarts mag worden gedaan, maar dat de kwaliteit van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door een verzekeringsarts in opleiding onvoldoende is gewaarborgd. De Centrale Raad van Beroep heeft daaraan toegevoegd dat een dergelijk gebrek in de bezwaarfase kan worden hersteld. De rechtbank stelt vast dat het zojuist bedoelde gebrek zich ten aanzien van de voorbereiding van het primaire besluit van 27 juni 2006 voordoet nu de arts Bosmans nog in opleiding was tot verzekeringsarts, zodat de vraag moet worden beantwoord of dat gebrek in de bezwaarfase is hersteld. Voorts stelt de rechtbank vast dat de bezwaarverzekeringsarts zich heeft beperkt tot dossierstudie en het bijwonen van de hoorzitting. Daarbij is nog van belang dat tijdens de hoorzitting eiseres vertegenwoordigd was door een arts-gemachtigde, maar dat Triepels niet aanwezig was. Gelet reeds op het summiere karakter van het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts, kan worden betwijfeld of het geconstateerde gebrek in de bezwaarfase is hersteld. Nu uit de navolgende materiële beoordeling van het bestreden besluit naar voren komt dat de voorbereiding van het bestreden besluit, waaronder het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, te kort schiet, staat voor de rechtbank evenwel buiten twijfel dat er geen grond is om genoemd gebrek hersteld te achten. Ter materiële beoordeling van het tussen partijen bestaande geschil, gaat de rechtbank in op de vraag of Triepels op 17 mei 2006, zijnde de dag die tien weken na de datum van de aanvraag ligt, voldeed aan het vereiste om in aanmerking te komen voor een verkorte wachttijd, inhoudende dat er sprake moet zijn geweest van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4, tweede lid, van de Wet WIA. In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie, terwijl in het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op langere termijn een geringe kans op herstel bestaat. Artikel 23, zesde lid, van de Wet WIA luidt voor zover hier van belang als volgt: “Op aanvraag van de verzekerde stelt het UWV, in afwijking van het eerste lid, een verkorte wachttijd vast indien de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4, tweede lid, en bij de aanvraag artikel 65 in acht is genomen. Een verkorte wachttijd bedraagt ten minste 13 weken en ten hoogste 78 weken. Het einde van een verkorte wachttijd wordt niet eerder vastgesteld dan tien weken na de dag waarop de aanvraag daartoe is ingediend.” Op grond van artikel 66, eerste lid, van de Wet WIA wordt een aanvraag voor een verkorte wachttijd als bedoeld in artikel 23, zesde lid, tevens aangemerkt als een aanvraag voor een IVA-uitkering. De Memorie van Toelichting bij de Wet WIA, 30 034, nr 3 (hierna MvT), p. 29 vermeldt ten aanzien van het begrip duurzame arbeidsongeschiktheid onder meer: “Van duurzame ongeschiktheid is sprake in twee situaties: herstel is uitgesloten (er is duurzaam verlies van mogelijkheden tot functioneren) en er is een geringe kans op herstel op lange termijn. Bij de invulling van het begrip duurzaamheid heeft de regering aangesloten bij de SER-adviezen uit 2002 en 2004. De SER verstaat onder duurzame arbeidsongeschiktheid “een voorzienbare langdurige arbeidsbeperking in die zin dat binnen een periode van vijf jaar geen reële mogelijkheden tot herstel worden verwacht. (…) Dit betekent dat het duurzaamheidscriterium van toepassing is bij twee categorieën volledig arbeidsongeschikten: als herstel is uitgesloten en als er na twee jaar ziekte een geringe kans is op herstel op lange termijn. De categorie “herstel uitgesloten” betekent dat de mogelijkheden om te functioneren definitief verloren zijn gegaan: er is stabiliteit van de afwezigheid van mogelijkheden.” In de MvT bij het wetsontwerp 30 034 ( p.30-31) is gesteld dat bij de beoordeling van het aspect duurzaamheid zowel verzekeringsgeneeskundige als arbeidskundige aspecten een rol spelen. Dit is ook in de tekst van de Wet WIA als gepubliceerd op 10 november 2005, Stb. 572 tot uitdrukking gekomen. Door de Aanpassings- en verzamelwet Wet WIA, 29-12-2005, Stb. 710 is evenwel in het tweede en derde lid van artikel 4 van de Wet WIA het element “arbeidskundige” geschrapt. Blijkens de MvT bij die wijziging (30 318, nr 3), is dat gebeurd omdat bij nadere analyse is geconcludeerd dat arbeidskundige aspecten bij de vaststelling van de duurzaamheid geen rol spelen en dat kan worden volstaan met een verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Voorts is in de MvT bij het wetsontwerp 30 034 (p. 59) uiteengezet dat één van de voorwaarden voor het verkrijgen van een IVA-uitkering op basis van een verkorte wachttijd is dat er sprake is van een stabiele situatie, in die zin dat er geen mogelijkheden zijn om in arbeid te functioneren en dat er ook geen kans op herstel is. Personen die een geringe kans op herstel hebben, kunnen wel na twee jaar in aanmerking komen voor een IVA-uitkering, maar zij kunnen niet in aanmerking komen voor de zogenoemde flexibele keuring. Gelet op voormelde wettelijke bepalingen, bezien in onderlinge samenhang en in het licht van de wetsgeschiedenis, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat slechts sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid die tot verkorting van de wachttijd kan leiden indien vastgesteld is dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid en tevens op medische gronden is uitgesloten dat herstel zal optreden. Daarmee is echter nog niet vastgesteld wat onder herstel moet worden verstaan. In reactie op de aanvullende beroepsgronden van eiseres, en in de ter zitting door zijn gemachtigde gegeven uitleg, heeft verweerder gesteld dat bij de uitleg van het begrip “herstel” aansluiting is gezocht bij hetgeen de MvT hieromtrent vermeldt. Herstel dient zijns inziens te worden begrepen als herstel van de arbeidsmogelijkheden, en daarmee herstel van de belastbaarheid. Dit vloeit volgens verweerder voort uit de koppeling aan het begrip arbeidsongeschiktheid. Verweerder heeft daarbij toegelicht dat het goed mogelijk is dat het medisch beeld sec duurzaam is, maar de belastbaarheid niet, omdat door revalidatie, training en zelfs gewenning vaak nog verbetering van de belastbaarheid kan worden bereikt. De rechtbank stelt vast dat deze uitleg spoort met het “Beoordelingskader duurzaamheid arbeidsbeperkingen” dat is gepubliceerd op www.cba.uwv.nl en dat door verweerder kennelijk als intern richtsnoer wordt gehanteerd bij beantwoording van de vraag of sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Mede gelet op de systematiek van de Wet WIA kan de rechtbank zich vinden in de interpretatie die verweerder geeft aan het toepasselijke criterium. Daarbij tekent de rechtbank aan dat als gevolg van het eerder vermelde wegvallen van het element “arbeidskundige” in het tweede en derde lid van artikel 4 van de Wet WIA op basis van enkel (verzekerings)geneeskundige gronden moet worden beoordeeld of herstel van de belastbaarheid al dan niet is uitgesloten. Nu het de primaire taak van de verzekeringsarts is om de belastbaarheid vast te stellen, past daarbij dat deze eveneens beoordeelt of er enig herstel van de belastbaarheid te verwachten is en dat arbeidskundig onderzoek daarbij achterwege blijft. Daarbij verdient opmerking dat dit niet betekent dat de in dezen te hanteren maatstaf samenvalt met het criterium om af te zien van arbeidskundig onderzoek, te weten het ontbreken van benutbare mogelijkheden als (limitatief) omschreven in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Zoals hiervoor vermeld, heeft verweerder zijn standpunt primair op het rapport van de arts Bosmans gebaseerd. De rechtbank houdt het ervoor dat het arbeidskundig onderzoek ten overvloede heeft plaatsgevonden. De arts Bosmans heeft in zijn rapport onder meer aangegeven dat er op de datum van het onderzoek (7 april 2006) nog belangrijke cognitieve problemen zijn, met verminderd geheugen, moeilijkheden ten aanzien van de informatieverwerking, een verminderd initiatief, en bijkomend een belangrijk tempoverlies. De motorische vaardigheden zijn vrij goed, maar er blijft een lees- en schrijfbeperking. Ten aanzien van de visusproblemen heeft Bosmans vermeld dat het panoramisch zicht ontbreekt. Hij acht het wel mogelijk dat er op langere termijn nog spontane discrete verbeteringen in de visus optreden. De revalidatie loopt nog maar spitst zich toe op het leren omgaan met de te verwachten blijvende problematiek. Dat er nog substantiële veranderingen voorkomen is niet te verwachten, gezien het tijdsverloop, aldus de arts Bosmans, maar hij adviseert wel tot actualisering na een jaar. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport naar aanleiding van het bezwaar en in zijn reactie op het aanvullend beroep in de eerste plaats overwogen dat pas sprake kan zijn van “volledige arbeidsongeschiktheid in medisch-verzekeringsgeneeskundige zin” als voldaan is aan de vereisten van het Schattingsbesluit voor het ontbreken van benutbare mogelijkheden. Nu geen van de gevallen die het Schattingsbesluit noemt, van toepassing zijn, zou reeds daarom verkorting van de wachttijd niet tot de mogelijkheden behoren. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts erop gewezen dat in situaties als deze pas twee jaar na het intreden van de arbeidsongeschiktheid van een feitelijke eindtoestand kan worden gesproken. Nadien heeft de bezwaarverzekeringsarts dat standpunt, onder verwijzing naar via internet verkregen informatie over de gevolgen van een Cerebro Vasculair Accident (CVA), genuanceerd in die zin dat dit tijdstip ergens tussen een jaar en twee jaar ligt. In elk geval is volgens hem niet al na 13 weken, op welk tijdstip eiseres de uitkering zou willen laten ingaan, van zo’n eindtoestand sprake. Ook heeft de bezwaarverzekeringsarts in aanmerking genomen dat de arts Bosmans bij de primaire beoordeling twijfels over het duurzame karakter van de arbeidsongeschiktheid heeft gehad, nu deze heeft geadviseerd tot een herbeoordeling na verloop van één jaar. De rechtbank is van oordeel dat zowel uit de overwegingen van de beslissingsautoriteit als uit rapportages van de betrokken artsen onvoldoende blijkt dat zij bij de beoordeling van het aspect duurzaamheid zijn uitgegaan van de toepasselijke maatstaf dat er geen kans is op herstel van de belastbaarheid, zoals eerder in deze uitspraak omschreven. Uit het rapport van Bosmans blijkt in het geheel niet welk criterium hem voor ogen stond, terwijl de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts Waasdorp uitgaat van de omschrijving van de gevallen waarin geen sprake is van benutbare mogelijkheden, hetgeen - zoals eerder overwogen - niet de juiste maatstaf is. Uit het rapport van Bosmans blijkt wel dat Triepels ten tijde van het primaire onderzoek (bijna een jaar na het optreden van het letsel) nog vele restverschijnselen met een blijvend karakter, met name cognitieve beperkingen, had en dat op dat moment de revalidatiebehandeling grotendeels was afgesloten en alleen nog een training plaatsvond die was gericht op het leren omgaan met blijvende problematiek. Bosmans heeft aangegeven dat slechts op een onderdeel (de visus) enige verbetering zou kunnen optreden, hetgeen kennelijk tevens (de enige) reden was om tot actualisering na een jaar te adviseren. Naar het oordeel van de rechtbank had zulks voor (de beslissingsautoriteit van) verweerder aanleiding moeten zijn om de vraag onder ogen te zien of bedoelde verbetering van de visus, als deze daadwerkelijk zou optreden, enig effect zou hebben op de belastbaarheid van Triepels. Daarvan zou sprake zijn als die verbetering een substantiële omvang zou hebben en bovendien een reële toename van de functionele mogelijkheden met zich zou meebrengen. Indien vastgesteld zou moeten worden dat verbetering van de visus niet tot toename van de belastbaarheid zou kunnen leiden, zou nog moeten worden beoordeeld of eerdergenoemde training dit gevolg wel zou kunnen hebben. Ook die beoordeling is door verweerder evenwel niet (kenbaar) verricht. De rechtbank acht voorts de door verweerder nog in geding gebrachte informatie omtrent de gevolgen van een CVA waarop de bezwaarverzekeringsarts zich beroepen heeft, onvoldoende om daar conclusies aan te verbinden over het tijdstip waarop na het optreden van een CVA zekerheid bestaat dat een eindtoestand is bereikt. In de eerste plaats is niet duidelijk wat precies de status en waarde van die informatie is en in de tweede plaats zijn de daarin opgenomen gegevens op dit punt niet eenduidig. De rechtbank acht te minder grond aanwezig om doorslaggevende betekenis te hechten aan de visie van de bezwaarverzekeringsarts dat Triepels na zijn CVA nog geen eindtoestand had bereikt, nu uit zijn advisering niet blijkt dat hij zich gericht heeft op de beoordelingsdatum 17 mei 2006, welke datum ruim een jaar na het intreden van de arbeidsongeschiktheid ligt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerders standpunt dat in dit geval niet voldaan is aan het duurzaamheidsvereiste om een verkorte wachttijd te kunnen toepassen, niet gedragen kan worden door de rapportages welke daaraan ten grondslag zijn gelegd en dat daarvoor ook overigens in de voorhanden gegevens onvoldoende steun is te vinden. Gelet op het vorenstaande berust het bestreden besluit niet op een zorgvuldige voorbereiding en ontbeert het een deugdelijke motivering, zodat dit wegens schending van de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb moet worden vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene. Van voor vergoeding op grond van artikel 8:75 van de Awb in aanmerking komende kosten van de beroepsprocedure is de rechtbank niet gebleken. Wel dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. Beslist wordt mitsdien als volgt. III. BESLISSING De rechtbank Roermond; gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht; verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak; bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen aan eiseres het door deze betaalde griffierecht van € 281,-- volledig vergoedt. Aldus gedaan door mr. Th.M. Schelfhout in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Utteren-Hoving als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2007. Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: verzonden op: 20 juli 2007 HM Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.