
Jurisprudentie
BB1312
Datum uitspraak2007-08-03
Datum gepubliceerd2007-08-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200703988/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2007-08-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200703988/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 10 april 2007 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting op het perceel [locatie 1], kadastraal bekend sectie […], nr. […], te [plaats]. Dit besluit is op 4 mei 2007 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200703988/2.
Datum uitspraak: 3 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Borsele,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 april 2007 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting op het perceel [locatie 1], kadastraal bekend sectie […], nr. […], te [plaats]. Dit besluit is op 4 mei 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben verzoekers, bij brief van 7 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2007, beroep ingesteld. Bij brief van dezelfde datum hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2007, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. H.A.M. Lamers, werkzaam bij DAS rechtsbijstand N.V., en verweerder, vertegenwoordigd door R.A.M. Loos en M.L.A. van der Ven, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is vergunninghouder als partij gehoord, vertegenwoordigd door M.A. van ’t Westeinde.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De inrichting waarvoor vergunning is aangevraagd en verleend betreft een zogenoemde Inopower schokgolfgenerator (hierna: de schokgolfgenerator), waarmee wordt beoogd dusdanige explosies te veroorzaken dat hagelbuien boven de boomgaarden van vergunninghouder worden verdreven teneinde hagelschade aan het fruit te voorkomen. De vergunning is aangevraagd en verleend voor de periode van een jaar.
2.3. De Voorzitter ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of het beroep van verzoekers ontvankelijk is.
2.3.1. Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende tegen een besluit op grond van deze wet beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.3.2. Verzoekers wonen aan de [locatie 2] te [plaats]. De afstand van hun woning tot de grens van de inrichting bedraagt ongeveer 500 meter.
De Voorzitter acht het voorshands niet uitgesloten dat het in werking zijn van de inrichting ter plaatse van het perceel [locatie 2] milieugevolgen kan hebben en verzoekers dientengevolge een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang hebben.
Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat het beroep vanwege het ontbreken van een rechtstreeks betrokken belang niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2.4. Ingevolge voorschrift C.1., voor zover hier van belang, is het vergunninghouder toegestaan om maximaal 12 dagen per jaar, in de periode van 1 april 2007 tot 1 november 2007, bij een dreigende hagelbui de schokgolfgenerator voor een periode van maximaal een half uur achtereen te activeren en daarmee de aanbevolen richtwaarde voor de landelijke omgeving, zoals beschreven in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Handreiking), te overschrijden.
2.4.1. Verzoekers stellen dat de inrichting eerst op het moment dat de schokgolfgenerator wordt geactiveerd in werking is, zodat vanaf dat moment sprake is van een representatieve bedrijfssituatie. Door in voorschrift C.1. aansluiting te zoeken bij het in de Handreiking opgenomen 12 dagen-criterium heeft verweerder volgens verzoekers miskend dat alleen ten aanzien van niet-representatieve bedrijfssituaties aanleiding kan bestaan om een ontheffing voor 12 dagen te verlenen.
2.4.2. Zijdens verweerder is gesteld dat de representatieve bedrijfssituatie ziet op het opslaan van gassen of gasmengels.
Als incidenteel optredende bedrijfssituatie (maximaal 12 keer per jaar) wordt door verweerder het daadwerkelijk activeren van de schokgolfgenerator aangemerkt, waarbij een aanzienlijk hogere geluidemissie plaatsvindt dan tijdens de representatieve bedrijfssituatie. Verweerder heeft voor deze bedrijfssituaties voorschrift C.1. aan de vergunning verbonden, waarbij hij aansluiting heeft gezocht bij de in paragraaf 5.3. van de Handreiking neergelegde ontheffingsregeling, het zogenoemde 12 dagen-criterium. Op grond van dit criterium kan ontheffing worden verleend om op maximaal 12 dagen per jaar (uitgangspunt is dat het per keer steeds gaat om één, aaneengesloten, periode van maximaal een etmaal) activiteiten uit te voeren die meer geluid veroorzaken dan de geluidgrenzen voor de representatieve bedrijfssituatie. Het bevoegd gezag dient in een dergelijk geval een deugdelijke afweging te verrichten van de belangen van vergunningaanvrager en omwonenden en te onderzoeken in hoeverre de hinder kan worden beperkt.
2.4.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat binnen de inrichting, die bestaat uit een zeecontainer waarop zich een conische diffuser bevindt, 8 acetyleen cilinderflessen en 9 menggasflessen (zuurstof en stikstof) aanwezig zijn, waarin in totaal 900 liter gas is opgeslagen. Gelet hierop acht de Voorzitter het op basis van de hem ter beschikking staande gegevens niet op voorhand onjuist dat verweerder heeft gesteld dat het opslaan van gassen en gasmengels als representatieve bedrijfssituatie moet worden aangemerkt en niet de situatie waarin de schokgolfgenerator is geactiveerd. De omstandigheid dat het doel van de inrichting het veroorzaken van explosies is, behoeft daaraan naar het voorlopig oordeel van de Voorzitter niet per se af te doen. De definitieve beantwoording van de vraag of het standpunt van verweerder in dezen juist is, vergt echter nader onderzoek waarvoor de onderhavige procedure zich niet leent. Het is aan de Afdeling om zich hierover naar aanleiding van de behandeling van de zaak in de bodemprocedure uit te spreken.
2.5. Voorts stellen verzoekers dat het gebruik van de schokgolfgenerator dusdanige geluidhinder veroorzaakt dat de in de Handreiking genoemde richtwaarden ruimschoots worden overschreden, zonder dat sprake is van een kenbare belangenafweging.
2.5.1. De Voorzitter stelt vast dat het gebruik van de schokgolfgenerator bij de bron een geluidwaarde van 130 tot 150 dB(A) genereert en, in aanmerking genomen dat binnen enkele honderden meters woningen van derden zijn gelegen, ter plaatse ernstige geluidhinder veroorzaakt. Blijkens de stukken kan het gaan om piekwaarden die meer dan 80 dB(A) bedragen. Daarbij hecht de Voorzitter eraan op te merken dat de schokgolfgenerator op basis van de vergunningvoorschriften ook in de avond- en nachtperiode kan worden gebruikt en derhalve slaapstoornissen bij omwonenden kan veroorzaken. Onder die omstandigheden acht de Voorzitter het denkbaar dat de Afdeling tot het oordeel zal komen dat het 12 maal per jaar gebruiken van de schokgolfgenerator, hoewel dit vooralsnog als niet-representatief valt aan te merken, niet voor vergunningverlening in aanmerking komt.
Uit de aanvraag blijkt dat de tijdelijke vergunning naast bescherming van de fruitbomen mede tot doel heeft de mogelijkheid te verschaffen om nader onderzoek te doen naar de effectiviteit van de schokgolfgenerator.
De Voorzitter stelt vast dat uit de door verweerder en vergunninghouder overgelegde stukken blijkt dat, zowel in de provincie Zeeland als elders in Nederland en in het buitenland, ruimschoots onderzoek is verricht naar de effectiviteit van de schokgolfgenerator en dat daaruit naar voren is gekomen dat de schokgolfgenerator bij juiste toepassing daarvan een effectief middel is om schade door hagelbuien te voorkomen. Op grond van het vorenstaande is de Voorzitter van oordeel dat van een evidente noodzaak tot voortzetting van het experiment niet is gebleken.
Voorts stelt de Voorzitter vast dat verweerder de afgelopen maanden heeft gedoogd dat vergunninghouder de schokgolfgenerator gebruikt als ware hij in het bezit van een vigerende vergunning. Vergunninghouder heeft in deze periode de schokgolfgenerator meerdere malen gebruikt gemaakt en zo zijn gewassen kunnen beschermen.
De Voorzitter merkt daarnaast op dat hij het geenszins uitgesloten acht dat voor het plaatsen van de zeecontainer - die volgens planning permanent aanwezig zal zijn - een bouwvergunning is vereist. In verband daarmee valt, gelet op het bepaalde in artikel 20.8 van de Wet milieubeheer, niet met zekerheid te zeggen dat afwijzing van het in het geding zijnde verzoek zou leiden tot het in werking treden van de vergunning op grond van de Wet milieubeheer.
Gezien deze omstandigheden ziet de Voorzitter, na afweging van de betrokken belangen, aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Aan bespreking van de overige gronden van het verzoek komt de Voorzitter niet toe.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Borsele van 10 april 2007, kenmerk 06-13082;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Borsele tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Borsele aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Borsele aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Sparreboom
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2007
195-489.