Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1310

Datum uitspraak2007-08-08
Datum gepubliceerd2007-08-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200700991/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij een op 19 mei 2005 verzonden brief heeft het college van burgemeester en wethouders van Wester-Koggenland, thans Koggenland (hierna: het college), appellant laten weten dat het zijn verzoek om informatie naar het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland heeft doorgestuurd.


Uitspraak

200700991/1. Datum uitspraak: 8 augustus 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. WOB 05/3027 van de rechtbank Alkmaar van 20 december 2006 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Wester-Koggenland, thans Koggenland. 1.    Procesverloop Bij een op 19 mei 2005 verzonden brief heeft het college van burgemeester en wethouders van Wester-Koggenland, thans Koggenland (hierna: het college), appellant laten weten dat het zijn verzoek om informatie naar het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland heeft doorgestuurd. Bij besluit van 7 oktober 2005 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 20 december 2006, verzonden op 22 december 2006, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 29 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 13 maart 2007 heeft het college van antwoord gediend. Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellant. Dit is aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2007, waar appellant in persoon, bijgestaan door zijn [echtgenote], is verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Appellant betoogt dat de rechtbank, door het door hem ingestelde beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn niet-ontvankelijk te verklaren, heeft miskend dat hij het beroepschrift tijdig heeft verstuurd, het ruim binnen een week na afloop van de termijn door de rechtbank is ontvangen en het in eerste instantie retour zenden van het beroepschrift door TPG Post is veroorzaakt, doordat de rechtbank haar postbusnummer heeft gewijzigd. 2.2.    Niet in geschil is dat de termijn, waarbinnen beroep tijdig kon worden ingesteld, op 21 november 2005 eindigde en het beroepschrift niet binnen die termijn bij de rechtbank is ingekomen. Evenmin is in geschil dat appellant het beroepschrift op 17 november 2005 ter post heeft bezorgd, doch dit op 23 november 2005 van TPG Post als onjuist geadresseerd retour heeft ontvangen.    De rechtbank heeft met juistheid de regeling van artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing geacht, omdat appellant het beroepschrift weliswaar voor afloop van de termijn ter post heeft bezorgd en het binnen een week na afloop van de termijn bij de rechtbank is bezorgd, maar niet door TPG Post en dat voor toepasselijkheid van die regeling wel is vereist. De rechtbank heeft voorts, nu onder het besluit van 7 oktober 2005 het juiste adres van de rechtbank is vermeld, evenzeer terecht in de gestelde onjuiste vermelding van het adres van de rechtbank in de Kogge Express van 2 november 2005 bij een aantal bekendmakingen van verleende bouw- en aanlegvergunningen, geen grond gevonden voor het oordeel dat de verzending naar een verkeerd postbusnummer redelijkerwijs niet aan appellant kan worden toegerekend. 2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb     w.g. Mathot Voorzitter     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2007 419