
Jurisprudentie
BB1274
Datum uitspraak2007-08-08
Datum gepubliceerd2007-08-08
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200608707/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-08
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200608707/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 22 februari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Elburg (hierna: het college) geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een twee-onder-een-kap-woning (hierna: het project) op het onbebouwde gedeelte van het perceel Singel 17 te 't Harde (hierna: het perceel).
Uitspraak
200608707/1.
Datum uitspraak: 8 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Woonplan B.V.", gevestigd te De Bilt,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/2040 van de rechtbank Zutphen van 16 oktober 2006 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Elburg.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Elburg (hierna: het college) geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een twee-onder-een-kap-woning (hierna: het project) op het onbebouwde gedeelte van het perceel Singel 17 te 't Harde (hierna: het perceel).
Bij besluit van 18 oktober 2005 heeft het college het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 oktober 2006, verzonden op 23 oktober 2006, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 30 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 1 december 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 februari 2007 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door drs. C.J.N. Versteden, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.D. Post en W. Vierhuizen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat in de beslissing op bewaar geen heroverweging van het besluit van 22 februari 2005 heeft plaatsgevonden.
2.1.1. Dit betoog treft geen doel. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet op grondslag van het bezwaar van appellante een heroverweging van bovengenoemd besluit als bedoeld in artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft verricht. De door appellante aangevoerde omstandigheid dat het college voor de motivering van de beslissing op bezwaar gedeeltelijk het besluit van 22 februari 2005 citeert, leidt, gelet op hetgeen overigens in dat besluit is vermeld, niet tot die conclusie.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "'t Harde" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het gedeelte van het perceel waarop het bouwplan betrekking heeft de bestemming "Eengezinshuizen in half open bebouwing, met bijbehorende erven (EHO)".
Het project is in strijd met het bestemmingsplan. Niet in geschil is dat slechts bouwvergunning kan worden verleend na het verlenen van vrijstelling met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO).
2.3. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
2.4. Bij besluit van 4 januari 2005 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college van gedeputeerde staten) een vrijstellingslijst als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO vastgesteld. In deze lijst worden limitatief categorieën van gevallen aangegeven waarvoor het college vrijstelling kan verlenen in voornoemde zin. Ingevolge de "Algemene voorwaarden" mag van de in de lijst genoemde mogelijkheden geen gebruik worden gemaakt indien het project in strijd is met rijks- en provinciaal beleid (onder meer de Beleidslijn "Ruimte voor de Rivier", het streekplan en provinciale plannen voor water en milieu). Projecten die een toename van het aantal wooneenheden kunnen betekenen, dienen te passen binnen het Kwalitatief Woonprogramma 2000-2009 (hierna: het KWP)).
2.5. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat, nu niet is voldaan aan de in de vrijstellingslijst gestelde voorwaarden, het college niet bevoegd is vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO.
2.5.1. Dit betoog slaagt niet. Niet in geschil is dat het project een toename inhoudt van het aantal wooneenheden in de gemeente Elburg, nu het project wordt gebouwd op een nog onbebouwd gedeelte van het perceel en niet in de plaats komt van reeds bestaande woningen. Gelet op de bij de vrijstellingslijst geformuleerde algemene voorwaarden diende het college daarom te beoordelen of het project past binnen het KWP of anderszins in strijd is met rijks- en provinciaal beleid. Het KWP behelst, voor zover thans van belang, naast de weergave van afspraken met gemeenten in de regio Noord(west)-Veluwe tevens de weergave van de afspraak van het college van gedeputeerde staten met de gemeente Elburg inhoudende dat zij een extra inspanning zal leveren om, voor zover thans van belang, het aandeel dure koopwoningen in haar gemeente terug te brengen (ambitie-indicatie voor de regio: 20 tot 25%). De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college terecht heeft geconcludeerd dat het project niet past binnen deze van het KWP deel uitmakende afspraak. De rechtbank heeft derhalve ook met juistheid geoordeeld dat het college niet bevoegd was de gevraagde vrijstelling te verlenen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Klein Nulent
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2007
218-543.