Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1261

Datum uitspraak2006-08-23
Datum gepubliceerd2007-08-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersKG 06/975
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Geding tussen eiser en de Staat. Immuniteit van rechtsvervolging/immuniteit van executie. Eiser heeft zijn werkgever gedagvaard voor de kantonrechter en onder andere doorbetaling van salaris gevorderd. De werkgever beroept zich op immuniteit van rechtsvervolging in Nederland. In dit kort geding moet uitsluitend de vraag worden beantwoord of de Minister van Justitie terecht gerechtsdeurwaarder heeft aangezegd dat betekening van het vonnis van de kantonrechter in strijd is met de volkenrechtelijke verplichtingen van de Staat. De vordering van eiser wordt afgewezen.


Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE sector civiel recht - voorzieningenrechter Vonnis in kort geding van 23 augustus 2006 gewezen in de zaak met rolnummer KG 06/975 van: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, procureur: mr. L. Ph. J. van Utenhove, Advocaat: mr. A. Klaassen te Veenendaal, tegen: DE STAAT DER NEDERLANDEN, gevestigd te 's-Gravenhage, gedaagde, procureur: mr W.I. Wisman. 1.De feiten Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 7 augustus 2006 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan. 1.1. Eiser is op 1 maart 2001 als 'Security Guard' voor bepaalde tijd in dienst getreden van de 'Organisation for the Prohibition of Chemical Weapons'(OPCW). Na 28 mei 2005 heeft eiser geen werkzaamheden meer voor OPCW verricht. 1.2. Eiser heeft OPCW gedagvaard voor de kantonrechter te 's-Gravenhage en onder andere doorbetaling van salaris gevorderd. Bij brief van 31 oktober 2005 heeft OPCW de kantonrechter te 's-Gravenhage onder andere het navolgende bericht: '(...) OPCW would like to inform the Court that according to the Headquarters Agreement, Article 4, the OPCW enjoys immunity from any form of legal process in the Netherlands. The OPCW would highly appreciate it if the necessary steps are taken to dismiss this case'. 1.3. De kantonrechter te 's-Gravenhage heeft OPCW bij verstekvonnis van 7 november 2005 onder andere veroordeeld tot doorbetaling van salaris. Met betrekking tot het beroep door OPCW op immuniteit van jurisdictie heeft de kantonrechter overwogen: 'Hetgeen eiser over de immuniteitsstatus van OPCW en het beroep op immuniteit door OPCW heeft gesteld wordt gevolgd. OPCW heeft, mede in het licht van de door eiser genoemde jurisprudentie niet althans onvoldoende duidelijk gemaakt waarom door haar in dit specifieke, Nederlands arbeidsrechtelijke geschil, waarin diplomatieke, e.d. belangen geen rol spelen, een beroep op immuniteit kan worden gedaan'. 1.4. Het vonnis van de kantonrechter te 's-Gravenhage is op 5 december 2005 door gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder] aan OPCW betekend. 1.5. Op 5 januari 2006 heeft De Minister van Justitie gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder] aangezegd dat de betekening van de kort geding dagvaarding en de betekening van het vonnis van de kantonrechter te 's-Gravenhage 'strijdig zijn met de volkenrechtelijke verplichtingen van de Nederlandse Staat en uitvoering van dergelijke ambtshandelingen - voor zover nog niet verricht - moet worden geweigerd'. 1.6. Het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Organisatie voor het Verbod van Chemische Wapens (OVCW) - de Nederlandse naam van OPCW -betreffende de zetel van OVCW (Trb. 1997, nr. 114) bepaalt onder andere: Artikel 4 Immuniteit van rechtsvervolging 1. Binnen de reikwijdte van haar officiële activiteiten geniet de OVCW immuniteit van alle vormen van rechtsvervolging, behalve in geval van: a. civiele actie van een derde partij wegens schade die het gevolg is van een ongeval veroorzaakt door een voertuig dat eigendom is van of dat werd bestuurd namens de OVCW, indien de schade niet verhaalbaar is op een verzekering; b. civiele actie die verband houdt met een overlijdensgeval of persoonlijk letsel veroorzaakt door een handeling of nalatigheid van de OVCW of haar functionarissen in het Koninkrijk der Nederlanden. 2. Onverminderd de bepalingen van het eerste lid van dit artikel zijn eigendommen en bezittingen, waar deze ook gelegen zijn en wie deze ook onder zich heeft, vrijgesteld van onderzoek, vordering, executie, inbeslagneming, alle vormen van beslaglegging, gerechtelijke bevelen of andere vormen van rechtsvervolging, behalve voorzover de OVCW uitdrukkelijk van haar immuniteit afstand heeft gedaan. Zulks echter met dien verstande dat afstand van immuniteit zich nooit zal uitstrekken tot executiemaatregelen. 2.De vordering, de gronden daarvoor en het verweer Eiser vordert - zakelijk weergegeven - dat bij vonnis de gevolgen van de door de Minister van Justitie op 5 januari 2006 gedane aanzegging worden opgeheven. Daartoe voert eiser het volgende aan. Hij meent dat de aanzegging ten onrechte is geschied. Volgens eiser geniet OPCW geen immuniteit voor zover het privaatrechtelijke rechtshandelingen betreft. Omdat de kantonrechter heeft bepaald dat OPCW zich niet op immuniteit van jurisdictie kan beroepen, komt haar ook geen beroep op immuniteit van executie toe. Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken. 3.De beoordeling van het geschil 3.1. De voorzieningenrechter kan op grond van art. 3a lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet in kort geding de gevolgen van de aanzegging, bedoeld in het vijfde lid, eerste volzin, en de verplichtingen, bedoeld in het zesde lid, opheffen. Opheffing zal op zijn plaats zijn als de Minister van Justitie ten onrechte een aanzegging heeft gedaan. 3.2. Eiser heeft er belang bij dat hij het vonnis van de Kantonrechter te 's-Gravenhage van 7 november 2005 ten uitvoer kan worden gelegd. Of betekening van de dagvaarding in strijd met de volkenrechtelijke verplichtingen van gedaagde is, kan in het midden blijven. In dit kort geding moet uitsluitend de vraag worden beantwoord of de Minister van Justitie terecht gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder] heeft aangezegd dat betekening van het vonnis in strijd is met de volkenrechtelijke verplichtingen van gedaagde en nadere ambtshandelingen door gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder] moeten worden geweigerd. 3.3. De stelling van eiser dat OPCW jegens eiser zich niet op immuniteit van executie kan beroepen omdat de kantonrechter heeft aangenomen dat OPCW zich jegens eiser niet op immuniteit van jurisdictie kan beroepen is niet juist. Onderscheid moet worden gemaakt tussen immuniteit van jurisdictie en immuniteit van executie. Dat de kantonrechter heeft bepaald dat OPCW jegens eiser geen beroep op immuniteit van jurisdictie toekomt, betekent niet dat zij zich jegens hem niet op immuniteit van executie kan beroepen. 3.4. Gedaagde heeft OPCW in het in r.o. 1.6. genoemde Verdrag immuniteit toegezegd. Lid 2 van art. 4 van het Verdrag bepaalt dat OPCW immuniteit van executie geniet. Omdat lid 2 van art. 4 van het Verdrag bepaalt dat lid 2 geldt onverminderd de bepalingen van het eerste lid is de immuniteit van executie beperkt tot de officiële activiteiten van OPCW. 3.5. De voorzieningenrechter verstaat de beperking in lid 1 van art 4 van het Verdrag aldus dat OPCW zich niet op immuniteit kan beroepen in het geval het gaat om activiteiten die niet vallen onder het Verdrag waarbij zij is opgericht. Omdat OPCW eiser heeft aangesteld ten behoeve van haar officiële activiteiten, geniet OPCW immuniteit van executie met betrekking tot het vonnis van de kantonrechter. 3.6. Executie van het vonnis zou dan ook in strijd zijn met de volkenrechtelijke verplichtingen van gedaagde en de Minister van Justitie heeft gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder] terecht aangezegd dat de betekening van het vonnis in strijd is met de volkenrechtelijke verplichtingen van gedaagde en nadere ambtshandelingen moeten worden geweigerd. 3.7. Dat de Minister van Justitie op verzoek van OPCW gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid ex art. 3a lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet, betekent niet dat die bevoegdheid is misbruikt. Gedaagde heeft ter zitting onbetwist gesteld dat de Minister van Justitie de zaak zelf heeft beoordeeld en tot de conclusie is gekomen dat in dit geval de aanzegging diende te geschieden. 3.8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering zal worden afgewezen. 3.9. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. 4.De Beslissing De voorzieningenrechter: wijst het gevorderde af; veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.064,--, waarvan € 816,-- aan salaris procureur en € 248,-- aan griffierecht; Dit vonnis is gewezen door mr E. Loesberg en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 augustus 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.