Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1254

Datum uitspraak2007-08-07
Datum gepubliceerd2007-08-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/925413-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit werd gepleegd door twee of meer verenigde personen. Terwijl verdachte zich in een groep van 6 tot 8 jongens bevond heeft hij het slachtoffer, dat in gesprek was geraakt met een aantal jongens van de groep, onverhoeds van achteren aangevallen en hem meermalen met de vuist in het gezicht geslagen. Ook toen het slachtoffer daardoor op de grond viel en weerloos was ging verdachte door met slaan. Hij heeft het slachtoffer vervolgens nog een schop in zijn gezicht gegeven. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer laffe en geweldadige daad. Deze daad valt verdachte eens temeer aan te rekenen omdat hij op 13 april 2007 - één week eerder - door de kinderrechter van deze rechtbank is veroordeeld wegens het tot twee keer toe plegen van openlijk geweld en het plegen van diefstal uit een woning. Het spreekt voor zich dat verdachte door zijn manier van optreden gevoelens van grote angst en onveiligheid bij het slachtoffer teweeg heeft gebracht. Te verwachten valt dat het slachtoffer hiervan nog lange tijd hinder zal ondervinden. Dergelijk optreden draagt bovendien ook bij aan algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. Naar het oordeel van de rechtbank is er aanleiding om een andere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist, namelijk een lagere onvoorwaardelijke straf, en voorts een aanzienlijke voorwaardelijke straf. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen: - 14a, 14b, 14c, 47, 312 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden; waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek. Vordering tot schadevergoeding wordt afgewezen omdat deze reeds door verdachte is voldaan.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09/925413-07 's-Gravenhage, 7 augustus 2007 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1988, [adres] thans gedetineerd in de [penitentiaire inrichting]. De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 24 juli 2007. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. Sytema, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord. Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd. De officier van justitie mr De Groot heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij [wettelijk vertegenwoordiger] als wettelijk vertegenwoordiger van [benadeelde partij]. De tenlastelegging. Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A. De bewijsmiddelen. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Terwijl verdachte zich in een groep van 6 tot 8 jongens bevond heeft hij het slachtoffer, dat in gesprek was geraakt met een aantal jongens van de groep, onverhoeds van achteren aangevallen en hem meermalen met de vuist in het gezicht geslagen. Ook toen het slachtoffer daardoor op de grond viel en weerloos was ging verdachte door met slaan. Hij heeft het slachtoffer vervolgens nog een schop in zijn gezicht gegeven. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan een zeer laffe en geweldadige daad. Deze daad valt verdachte eens temeer aan te rekenen omdat hij op 13 april 2007 - één week eerder - door de kinderrechter van deze rechtbank is veroordeeld wegens het tot twee keer toe plegen van openlijk geweld en het plegen van diefstal uit een woning. Het spreekt voor zich dat verdachte door zijn manier van optreden gevoelens van grote angst en onveiligheid bij het slachtoffer teweeg heeft gebracht. Te verwachten valt dat het slachtoffer hiervan nog lange tijd hinder zal ondervinden. Dergelijk optreden draagt bovendien ook bij aan algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. Naar het oordeel van de rechtbank is er aanleiding om een andere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist, namelijk een lagere onvoorwaardelijke straf, en voorts een aanzienlijke voorwaardelijke straf, gelet op het navolgende. In de zaak die heeft geleid tot voornoemde veroordeling door de kinderrechter zijn twee deskundigenrapportages met betrekking tot verdachte uitgebracht. De officier van justitie heeft deze rapportages, gelet op hun recente datum - 3 en 10 april 2007 - aan het onderhavige strafdossier toegevoegd. In de rapportage van 3 april 2007 van kinder- en jeugdpsychiater Gunnewijk wordt geconcludeerd dat ten aanzien van verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit en een oppositioneel opstandige gedragsstoornis met een neiging tot antisociaal gedrag. In de rapportage van 10 april 2007 van psycholoog Van der Pol wordt ten aanzien van verdachte geconcludeerd dat onder meer sprake lijkt te zijn van een oppositionele - opstandige gedragsstoornis. Tevens is sprake van een beperkt inlevingsvermogen en een afwezigheid van gevoelens van schuld en spijt, alsmede van een gebrekkige frustratietolerantie. Hierin schuilt volgens de psycholoog het gevaar van een anti-sociale persoonlijkheidsontwikkeling. Beide deskundigen bevelen aan verdachte in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel te behandelen. Voorts concluderen beide deskundigen dat verdachte ten aanzien van de tenlastegelegde delicten waarvoor hij op 13 april 2007 door de kinderrechter is veroordeeld, als enigszins verminderd respectievelijk licht verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd. De rechtbank acht, mede gelet op de korte tijdspanne tussen het uitbrengen van de deskundigenrapporten (3 respectievelijk 10 april 2007) en de datum waarop verdachte het bewezenverklaarde feit heeft begaan (20 april 2007), aannemelijk dat de in de deskundigenrapporten omschreven stoornissen ook van invloed zijn geweest op het gedrag van verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde feit en ziet daarin aanleiding een lagere onvoorwaardelijke straf op te leggen dan geëist. Gelet op deze stoornissen en het gedrag van verdachte acht de rechtbank het van belang dat verdachte op afzienbare termijn met de door de deskundigen aanbevolen behandelingen kan starten. Verdachte heeft ook laten blijken daarvoor gemotiveerd te zijn, gezien zijn - naar de indruk van de rechtbank welgemeende - verklaringen ter terechtzitting dat hij spijt heeft van zijn daad en dat hij graag spoedig wordt behandeld. Om deze redenen zal de rechtbank een lagere onvoorwaardelijke straf opleggen dan geëist. De rechtbank ziet geen aanleiding om bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf te verbinden aangezien de kinderrechter bij voormeld vonnis van 13 april 2007 reeds bijzondere voorwaarden heeft gesteld. Nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, dat hij eigenlijk alleen gevangenisstraf als een echte straf ervaart, zal de rechtbank, anders dan de officier van justitie, wél een voorwaardelijke gevangenisstraf van een aanzienlijke duur opleggen, teneinde verdachte er zoveel mogelijk van te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Vordering benadeelde partij De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij af nu ter terechtzitting genoegzaam is gebleken dat deze vordering reeds door verdachte is voldaan. De toepasselijke wetsartikelen. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen: - 14a, 14b, 14c, 47, 312 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing. De rechtbank, verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt: diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit werd gepleegd door twee of meer verenigde personen; verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar; veroordeelt de verdachte tot: een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden; bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 9 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit; bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht; in verzekering gesteld op:15 mei 2007, in voorlopige hechtenis gesteld op: 18 mei 2007, wijst af de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [wettelijk vertegenwoordiger] als wettelijk vertegenwoordiger van [benadeelde partij]; verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs Poustochkine, voorzitter, Bosman en Honée, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Doornik, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 augustus 2007.