Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1247

Datum uitspraak2007-07-27
Datum gepubliceerd2007-08-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/3950 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herhaalde aanvraag WAO. Geen nieuw feit of veranderde omstandigheid.


Uitspraak

05/3950 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 18 mei 2005, 04/1371 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 27 juli 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. A.C.R. Molenaar, advocaat te Amstelveen, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2007. Appellante is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen. II. OVERWEGINGEN Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden. Appellante is in 1988 wegens psychische klachten uitgevallen voor haar werkzaamheden als inpakster. In verband hiermee is haar een uitkering toegekend ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Bij besluit van 2 februari 1995 heeft het Uwv deze uitkering, die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 1 april 1995 ingetrokken, daar appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Het tegen dat besluit ingestelde beroep is niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding. Appellante heeft haar toenmalige advocaat daarvoor in een civiele procedure aansprakelijk gesteld. In het kader van die procedure heeft de psychiater G. Nabarro op verzoek van de rechtbank, ter vaststelling van de door appellante geleden schade, omtrent appellante gerapporteerd. In juli 2003 heeft appellante, onder verwijzing onder meer naar het rapport van Nabarro, het Uwv verzocht om terug te komen van zijn besluit van 2 februari 1995. Bij besluit van 6 oktober 2003 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen, op de grond dat uit ingesteld onderzoek is gebleken dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die ertoe leiden dat de beslissing van 2 februari 1995 onjuist zou zijn. Bij besluit van 2 juli 2004, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 oktober 2003 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante haar door de rechtbank verworpen opvatting gehandhaafd dat het rapport van Nabarro wel nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden oplevert als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierbij heeft zij tevens wederom benadrukt dat destijds bij de voorbereiding van de medische grondslag van het besluit van 2 februari 1995 ten onrechte geen psychiatrische informatie is betrokken, in verband waarmee het rapport van Nabarro volgens appellante gezien moet worden als een noodzakelijke aanvulling op die gebrekkige medische grondslag. Het hoger beroep van appellante slaagt niet. In navolging van de rechtbank overweegt de Raad in de eerste plaats dat het rapport van Nabarro van 1 mei 2002 als rapport weliswaar nieuw is, maar dat, naar hij vaker heeft overwogen, een medisch rapport als zodanig geen nieuw feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb oplevert. Een nader medisch rapport kan in beginsel naar zijn inhoud beoordeeld wel zodanige feiten en omstandigheden bevatten, maar dat is hier, gelijk ook de rechtbank heeft geoordeeld, niet het geval. De in zijn rapport neergelegde visie van Nabarro is immers niet terug te voeren op nieuw gebleken feiten of omstandigheden, maar berust uitsluitend op een nadere beschouwing en beoordeling door die arts van de reeds lang bekende psychische problematiek van appellante. De Raad overweegt voorts dat in het kader van de toetsing van het bestreden besluit niet kan worden toegekomen aan een beoordeling van de namens appellante benadrukte kwestie inzake de gestelde onzorgvuldige totstandkoming van de medische grondslag van het besluit van 2 februari 1995. Die kwestie had, indien het daartegen ingestelde beroep ontvankelijk zou zijn geweest, aan de orde kunnen worden gesteld in de destijds tegen het besluit van 2 februari 1995 aangespannen procedure. Nu van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in het geval van appellante geen sprake is, was het Uwv bevoegd om met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb het verzoek van appellante af te wijzen en voor de motivering daarvan te volstaan met een verwijzing naar meergenoemde beslissing van 2 februari 1995. Er bestaat geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en A.T. de Kwaasteniet als leden. Deze beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2007. (get.) D.J. van der Vos. (get.) W.R. de Vries. CVG