Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1125

Datum uitspraak2007-07-12
Datum gepubliceerd2007-08-06
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
ZaaknummersAWB 06/1080
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de werkelijke kosten, zulks wegens bijzondere omstandigheden.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 06/1080 Uitspraakdatum: 12 juli 2007 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser en de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder. Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1 De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2002 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd. Tevens heeft de inspecteur daarbij een boetebeschikking afgegeven. 1.2 Bij uitspraak op bezwaar van 30 januari 2006 heeft de inspecteur de aanslag verminderd en de boetebeschikking vernietigd. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak bij brief van 27 februari 2006, ontvangen door de rechtbank op 1 maart 2006, beroep ingesteld. Ter zake is een griffierecht geheven van € 37. 1.3 De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 1.4 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2007 te Breda, samen met de procedures bij de rechtbank bekend onder nrs. 06/1084, 06/1090 en 06/1104. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en zijn echtgenote, vergezeld van hun gemachtigde, alsmede de inspecteur. 1.5 Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. De inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij belanghebbendes pleitnota behorende bijlagen. 1.6 Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht. 1.7 De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:45 van de Awb belanghebbende verzocht om een specificatie van de aanvullende kosten ter zake van de procedure(s). De inspecteur is daarbij in de gelegenheid gesteld om op deze stukken te reageren. De met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding. Partijen hebben ter zitting aangegeven dat een nadere zitting achterwege kan blijven. 1.8 De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: 2.1 In een ongedateerde brief aan belanghebbende schrijft de inspecteur, voor zover hier relevant: - ‘Blijkens verklaringen van de marktmeesters van de gemeenten (…) heeft u regelmatig werkzaamheden verricht in het bedrijf/de bedrijven van uw zoon’; - ‘Volgens uw verklaring ontving u hiervoor geen vergoeding/inkomsten’; - ‘Ik ben van mening dat, gelet op de omvang en het tijdsbeslag, u voor bovenvermelde werkzaamheden inkomsten moet hebben genoten. Het kan niet zo zijn dat iemand pro deo fulltime werkzaamheden verricht, zelfs niet in familiekring’; - ‘Ik ben van mening dat u in 2002 en 2003 in verband met bovenstaande tot een bedrag van € 25.000 per jaar resultaat uit overige werkzaamheden heeft genoten’; - ‘Voornoemd bedrag vormt een redelijke schatting van een passende beloning gelet op de aard en omvang van de werkzaamheden’. 2.2 De echtgenote van belanghebbende heeft een brief van gelijke strekking ontvangen. 2.3 De inspecteur heeft met dagtekening 27 april 2005 aan belanghebbende over de jaren 2002 en 2003 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd in afwijking van de ingediende aangiften, waarbij er voor beide jaren € 25.000 aan resultaat uit overige werkzaamheden is bijgeteld. De inspecteur heeft met dagtekening 27 april 2005 aan de echtgenote van belanghebbende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2002 en 2003 opgelegd, waarbij er voor beide jaren € 25.000 aan resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking is genomen. Tevens zijn aan belanghebbende en zijn echtgenote voor beide jaren vergrijpboetes opgelegd. De (navorderings)aanslagen zijn terstond invorderbaar gesteld. Op 27 april 2005 is er beslag gelegd op roerende zaken van belanghebbende, zijn echtgenote en hun kinderen. 2.4 Op 23 mei 2005 is tegen de (navorderings)aanslagen en boetes bezwaar gemaakt. In deze bezwaarschriften wordt tevens om een kostenvergoeding verzocht. Op 27 januari 2006 vond terzake een hoorgesprek plaats. Op 31 januari 2006 is de inspecteur aan de bezwaren tegemoet gekomen. De aan belanghebbende opgelegde aanslagen zijn daarbij verminderd, zulks conform de ingediende aangiften. De navorderingsaanslagen ten name van de echtgenote zijn vernietigd, evenals alle boetes. De in beslag genomen zaken zijn vervolgens geretourneerd. Bij de uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur aan belanghebbende en zijn echtgenote de volgende, op forfaitaire basis vastgestelde, kostenvergoedingen verstrekt: Jaar Bedrag [echtgenote] 2002 € 161 [echtgenote] 2003 161 [belanghebbende] 2002 161 [belanghebbende] 2003 161 644 2.5 Belanghebbende en zijn echtgenote hebben op 21 maart 2006 een verzoek om schadevergoeding bij de inspecteur ingediend. De inspecteur heeft dit verzoek doorgezonden naar het Ministerie van Financiën. Het verzoek betreft een vergoeding voor materiële schade (beschadiging van in beslag genomen zaken) en immateriële schade (onder meer reputatieschade). 2.6 Bij brief van 6 juli 2006 heeft de inspecteur, met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding een brief aan het Ministerie van Financiën gezonden. In deze brief is onder meer vermeld: - ‘De behandelaar heeft, op grond van de hem ter beschikking staande feiten en omstandigheden, geconcludeerd dat het volstrekt aannemelijk is dat een belangrijke inkomstenbron niet is aangegeven, echter, onvoldoende bewijs aanwezig geacht om dit aan te tonen, waardoor omkering van de bewijslast niet mogelijk is’; - ‘Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van ernstig onzorgvuldig handelen door (medewerkers van) de Belastingdienst’; - ‘De gemachtigde heeft verzocht de totale adviseurskosten, toen begroot op € 9.465 integraal te vergoeden. Tot op heden zijn de forfaitaire kosten vergoed. Belanghebbenden zijn hiertegen in beroep gekomen (vier beroepszaken). Gelet op de omstandigheden van dit geval adviseer ik u de volledige kosten te vergoeden, zodat de beroepszaken kunnen worden beëindigd.’ 2.7 Bij brief van 28 augustus 2006 heeft het Ministerie van Financiën belanghebbende en zijn echtgenote wegens vergoeding van materiële schade een aanbod gedaan van € 4.000. 2.8 In zijn verweerschrift schrijft de inspecteur in dit verband: ‘Naar aanleiding van de bezwaarschriften werd een en ander nader onderzocht (…). Een afweging van de beschikbare feiten leidde uiteindelijk tot de conclusie dat de aanslagen terecht werden opgelegd maar dat de feitelijke gang van zaken in een eventuele beroepsprocedure onvoldoende bewijsbaar zou kunnen blijken. Inschatting van dit procesrisico heeft uiteindelijk geleid tot de beslissing de bezwaren toch toe te wijzen.’ 2.9 Aan belanghebbende en zijn echtgenote zijn, dan wel worden, wegens professionele bijstand ter zake van de onderhavige procedures de volgende bedragen in rekening gebracht: Datum Omschrijving Bedrag 28-04-2005 [advocaat] € 270,00 19-05-2005 [adviseur] 714,00 24-05-2005 [adviseur] 1.071,00 21-06-2005 [adviseur] 44,63 19-07-2005 [adviseur] 357,00 26-08-2005 [adviseur] 1.026.38 21-10-2005 [adviseur] 1.428,00 11-11-2005 [adviseur] 44,63 20-12-2005 [adviseur] 446,25 20-01-2006 [adviseur] 490,88 17-02-2006 [adviseur] 1.829,63 23-02-2006 [accountantskantoor] 791,35 17-03-2006 [adviseur] 148,00 22-03-2006 [adviseur] 1.160,25 21-04-2006 [adviseur] 1.383,38 17-05-2006 [adviseur] 89,25 14-06-2006 [adviseur] 1.428,00 14-07-2006 [adviseur] 89,25 23-08-2006 [adviseur] 357,00 15-09-2006 [adviseur] 3.480,75 27-10-2006 [adviseur] 2.052,75 20-11-2006 [adviseur] 669,38 15-12-2006 [adviseur] 714,00 10-05-2007 Nog te factureren [adviseur] 1.178,10 21.263,86 2.10 Uit de toelichting die bij de nota’s van [adviseur] is gevoegd, volgt dat de nota’s gedeeltelijk betrekking hebben op de schadevergoedingsprocedure bij het Ministerie van Financiën. De toelichting is zodanig gespecificeerd dat de aan deze procedure bestede uren niet exact kunnen worden vastgesteld. 3. Geschil 3.1 In geschil is of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de werkelijke kosten die verband houden met de bezwaarprocedure. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend. 3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van deze zitting. 3.3 Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar voor zover deze ziet op de kostenvergoeding en veroordeling van de inspecteur in de werkelijke kosten van de bezwaarfase. De inspecteur concludeert primair tot ongegrondverklaring van het beroep, subsidiair tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar voor zover deze ziet op de kostenvergoeding en veroordeling van de inspecteur in de werkelijke kosten van de bezwaarfase, voor de vier procedures gezamenlijk, tot een bedrag van € 3.918, zijnde 50 % van de totale kosten van de bezwaarfase op dat moment (€ 9.124), onder aftrek van het reeds eerder vergoede bedrag van, in totaal, € 644 en meer subsidiair tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar voor zover deze ziet op de kostenvergoeding en veroordeling van de inspecteur in de werkelijke kosten van de bezwaarfase voor de vier procedures gezamenlijk, tot een bedrag van € 8.480 (€ 9.124 minus € 644). De inspecteur concludeert tevens dat bij een gegrondverklaring van het beroep, de kosten van de beroepsprocedures volgens het puntensysteem van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) vergoed dienen te worden. 4. Beoordeling van het geschil 4.1 Artikel 2, eerste lid, van het Besluit kent een forfaitaire regeling voor het toekennen van een kostenvergoeding. Op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit kan van deze regeling worden afgeweken indien er sprake is van bijzondere omstandigheden. 4.2 De inspecteur beroept zich op het arrest van de Hoge Raad van 13 april 2007, nr. 41 235, VN 2007/19.12. Uit dit arrest volgt: ‘Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een (de) daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden’. De inspecteur stelt dat er ten tijde van het opleggen van de aanslagen voldoende aanleiding voor was, nu op dat moment duidelijk was dat belanghebbende in de onderhavige jaren werkzaamheden in de onderneming van zijn zoon heeft verricht. Volgens de inspecteur ging het er toen alleen nog om of aannemelijk kon worden gemaakt dat en in hoeverre belanghebbende voor deze werkzaamheden is betaald. 4.3 De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de aanslagen, op het moment waarop deze werden opgelegd, stand zouden kunnen houden in een daartegen ingestelde procedure. Uit de gedingstukken, noch uit de toelichting ter zitting, is gebleken dat het op dat moment duidelijk was dat belanghebbende een vergoeding voor zijn werkzaamheden heeft ontvangen en dat deze vergoeding circa € 25.000 moet hebben bedragen. De stelling van de inspecteur dat het gebrek aan bewijs pas in de bezwaarfase is gebleken, kan de rechtbank niet volgen. Op grond van het voorgaande is de rechtbank tevens van oordeel dat de inspecteur, dan wel de ontvanger, onzorgvuldig heeft gehandeld door de aanslagen direct invorderbaar te verklaren en zaken in beslag te nemen. 4.4 Gelet op hetgeen onder 4.3 is overwogen en gezien de onder 2.6 aangehaalde brief van de inspecteur aan het Ministerie van Financiën d.d. 6 juli 2006, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de werkelijke kosten van zowel de bezwaar- als de beroepsprocedure. 4.5 Nu van het onder 2.9 geclaimde bedrag een gedeelte betrekking heeft op de door belanghebbende en zijn echtgenote bij het Ministerie van Financiën gevoerde procedure, is de rechtbank van oordeel dat niet het gehele geclaimde bedrag voor vergoeding in aanmerking komt. Gezien het onder 2.10 vermelde, stelt de rechtbank het gedeelte dat niet voor vergoeding in aanmerking komt in goede justitie vast op € 4.194,75, zijnde 23,5 uur à € 150, vermeerderd met 19% omzetbelasting. Voor vergoeding resteert dan voor de vier procedures gezamenlijk een bedrag van € 17.069,11. Nu de inspecteur aan belanghebbende en zijn echtgenote reeds een bedrag van € 644 heeft vergoed, zal de rechtbank de inspecteur veroordelen tot het vergoeden van een bedrag van, in totaal, € 16.425,11. Gezien de omstandigheid dat de zaken van belanghebbende en zijn echtgenote met procedurekenmerken 06/1080, 06/1084, 06/1090 en 06/1104 samenhangende zaken zijn in de zin van artikel 3 van het Besluit, zal de rechtbank in ieder van deze zaken een kostenveroordeling uitspreken van € 4.106,28. 4.6 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard. 5. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de kostenvergoeding; - veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbende ten bedrage van € 4.106,28, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden; - gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 37 aan deze vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 12 juli 2007 door mr. D. Hund, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.M.J.F. Jansen, griffier. Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.