Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1060

Datum uitspraak2007-07-26
Datum gepubliceerd2007-08-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5033 AOW + 07/3894 AOW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Nieuw besluit inzake het recht op AOW. Zaak wordt ter voorkoming van het verlies van een instantie ter verdere behandeling teruggewezen naar de rechtbank.


Uitspraak

06/5033 AOW 07/3894 AOW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (Marokko) (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 augustus 2006, 04/5177 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb). Datum uitspraak: 26 juli 2007 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend. De Svb heeft een nieuwe beslissing op bezwaar van 3 mei 2007 aan de Raad gezonden. Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten. II. OVERWEGINGEN Appellant heeft in februari 2001 bij de Svb een aanvraag om een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend. Bij besluit van 15 mei 2003 heeft de Svb aan appellant met ingang van juli 2001 een pensioen toegekend ter hoogte van 4 % van het volledige AOW-pensioen. De korting van 96 % is toegepast in verband met het aantal jaren dat appellant niet verzekerd is geweest, dan wel niet geacht kan worden verzekerd te zijn geweest, ingevolge de AOW, van 1 juli 1951 tot en met 31 december 1956, van 1 januari 1957 tot en met 13 maart 1979, van 1 november 1979 tot en met 16 september 1990, van 22 oktober 1990 tot en met 2 januari 1991 en van 6 mei 1991 tot en met 30 juni 2001. Bij beslissing op bezwaar van 13 september 2004 (hierna: besluit 1) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 mei 2003 niet-ontvankelijk verklaard omdat appellant bij het instellen van bezwaar de ingevolge de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde termijn voor het indienen van een bezwaarschrift van zes weken niet in acht heeft genomen, en niet is gebleken van enige omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. De rechtbank heeft het beroep tegen besluit 1 ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij lange tijd in Nederland heeft gewerkt, maar dat de Svb ten onrechte niet alle gewerkte perioden heeft meegeteld voor het aantal verzekerde jaren. De Raad overweegt het volgende. Onder de gedingstukken bevindt zich een brief van appellant van 6 juni 2003, door de Svb ontvangen op 1 juli 2003, waarin appellant met referte naar het besluit van 15 mei 2003, de in Nederland gewerkte perioden heeft aangegeven. Bij brief van 13 december 2006 heeft de Raad de Svb verzocht om de reden aan te geven waarom deze brief niet als bezwaarschrift tegen het besluit van 15 mei 2003 is aangemerkt. In reactie op voornoemde brief van de Raad heeft de Svb bij beslissing op bezwaar van 3 mei 2007 (hierna: besluit 2) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 mei 2003 ontvankelijk geacht en het bezwaar alsnog ongegrond verklaard. Daarbij zijn, met uitzondering van de periode van 14 maart 1979 tot en met 31 januari 1980, de overige niet verzekerde perioden zoals neergelegd in het besluit van 15 mei 2003 gehandhaafd. Voorts is overwogen dat in de periode van 1979 tot 1982 appellant niet als verzekerde ingevolge de AOW is aan te merken op grond van ingezetenschap. Nu besluit 2 niet geheel aan appellants beroep tegemoet komt, wordt dit beroep ingevolge artikel 6:19, eerste lid, in samenhang met artikel 6:24 van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen besluit 2. Aangezien besluit 2 in de plaats is gekomen van besluit 1, is in beginsel het belang van appellant bij de beoordeling van besluit 1 komen te vervallen. In aanmerking nemende dat appellant in deze procedure geen schadevergoeding heeft gevorderd en dat de Raad ook anderszins niet is gebleken van een resterend belang bij de beoordeling van besluit 1, dient het hoger beroep met betrekking tot dit besluit niet-ontvankelijk te worden verklaard. De Raad acht een (nadere) rechterlijke beoordeling van besluit 2 aangewezen en zal ter voorkoming van het verlies van een instantie de zaak ter verdere behandeling terugwijzen naar de rechtbank. Tot slot acht de Raad geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het hoger beroep tegen besluit 1 niet-ontvankelijk; Wijst de zaak ter verdere behandeling van het beroep dat geacht wordt te zijn ingesteld tegen besluit 2 terug naar de rechtbank Amsterdam; Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellant het gestorte griffierecht in hoger beroep van € 103,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van Kovács als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2007. (get.) T.L. de Vries. (get.) A. Kovács.