Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1053

Datum uitspraak2007-07-26
Datum gepubliceerd2007-08-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4088 WW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening en terugvordering WW-uitkering wegens werkzaamheden.


Uitspraak

06/4088 WW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant], (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 1 juni 2006, 05/507 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 26 juli 2007. I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. W. Bulterman, advocaat te Hilversum, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2007. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van Dalfsen, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang. 2. Aan appellant is per 6 januari 2003 een WW-uitkering toegekend. Op het werkbriefje over de periode 16 augustus 2004 tot en met 12 september 2004 heeft appellant vermeld dat hij in de week van 30 augustus 2004 24 uur per week heeft gewerkt als zelfstandig schilder en dat hij in de week van 6 september 2004 volledig als zelfstandig schilder aan de slag is gegaan. 3. Bij besluit van 11 oktober 2004 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat de WW-uitkering met ingang van 30 augustus 2004 voor 24 uur per week wordt beëindigd. Met ingang van 3 september 2004 (lees: 6 september 2004) wordt de uitkering geheel beëindigd, omdat appellant per die datum volledig als zelfstandige werkt. Tevens heeft het Uwv meegedeeld dat de uitkering over de periode van 30 augustus 2004 tot en met 12 september 2004 ten bedrage van € 639,42 bruto van appellant wordt teruggevorderd. 4. Bij het bestreden besluit van 2 maart 2005 heeft het Uwv het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. 5. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit de inkomstenverklaring over de periode 16 augustus 2004 tot en met 12 september 2004 blijkt dat appellant heeft gewerkt als zelfstandig schilder. Gelet hierop heeft het Uwv terecht geconcludeerd dat appellant daardoor de hoedanigheid van werknemer heeft verloren. Het Uwv heeft terecht besloten de WW-uitkering te herzien en terug te vorderen. Voorts heeft de rechtbank geconstateerd dat appellant ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat hij gedurende anderhalf jaar zijn zelfstandig schilderbedrijf kon opbouwen met behoud van WW-uitkering. De rechtbank is van oordeel dat het valt te betreuren dat dit misverstand is ontstaan, doch hierin kan geen aanleiding worden gezien voor het oordeel dat het besluit van het Uwv niet in stand kan blijven. 6. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij in 2003 het aanbod heeft gekregen om het bedrijf van zijn ex-werkgever voort te zetten, dat hij heeft aanvaard. Appellant raakte bij de start van zijn bedrijf in moeilijkheden en heeft zich tot het Uwv gewend om hem een overbruggingsperiode te gunnen nu hij had gehoord van een startersstatus. Het Uwv heeft hem daarin ondersteund en via een trajectplan is appellant opgenomen in een programma voor re-integratie. De casemanager van het Uwv heeft hem geadviseerd zich in te schrijven bij de Kamer van Koophandel. Ook heeft hij bedrijven en particulieren bezocht om schilderwerk te vinden. Appellant heeft in september 2004 zijn eerste werkbriefje ingevuld en tot zijn verbazing is zijn WW-uitkering daarna beëindigd en teruggevorderd. Appellant meent dat dit niet juist is omdat hij heeft gehandeld volgens de brochure “Starten vanuit een uitkeringssituatie”. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet juist is voorgelicht en geadviseerd door de casemanager van het Uwv. 7. De Raad overweegt als volgt. 7.1. In geding is de vraag of de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft onderschreven dat de WW-uitkering van appellant terecht is herzien en teruggevorderd vanwege de werkzaamheden van appellant als zelfstandig schilder. 7.2. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak. Hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd, bevat in vergelijking met wat in eerste aanleg naar voren is gebracht, geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen. Het is de Raad voorts niet gebleken dat door appellant een aanvraag is ingediend om deel te nemen aan het “WW-experiment”. Dit betekent dat de werkzaamheden van appellant als zelfstandige terecht hebben geleid tot een gedeeltelijke beëindiging van de WW-uitkering met ingang van 30 augustus 2004 en de gehele beëindiging van die uitkering met ingang van 6 september 2004. 7.3. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 8. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen als voorzitter en J.F. Bandringa en R.P.Th. Elshoff als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.R.S. Bacon als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2007. (get.) M.A. Hoogeveen. (get.) M.R.S. Bacon.