Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1012

Datum uitspraak2007-04-17
Datum gepubliceerd2007-08-03
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC200501222
Statusgepubliceerd


Indicatie

Woonschip zinkt als gevolg van ontdooien van niet afgesloten waterleiding na vorstperiode. Wie is aansprakelijk voor de schade? Huurder die onzorgvuldig heeft gehandeld of verhuurder die woonschip zonder deugdelijke vorstbescherming heeft verhuurd. Verdeling van de schade tussen verhuurder en huurder op 35/65 basis. Werking exoneratiebeding verhuurder t.a.v. schade van huurder?


Uitspraak

C0501222/MA ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH, sector civiel recht, zevende kamer, van 17 april 2007, gewezen in de zaak van: [X.], wonende te [woonplaats], hierna: “[X.]”, appellant bij exploot van dagvaarding van 1 september 2005, geïntimeerde in het incidentele hoger beroep, procureur: mr. J.E. Lenglet, tegen: [Y.], [Z.], beiden wonende te [woonplaats], hierna: “[Y.] c.s.”, geïntimeerden bij voormeld exploot van dagvaarding, appellanten in het incidentele hoger beroep, procureur: mr. J.P.F.W. van Eijck, op het hoger beroep van de door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Maastricht gewezen vonnis van 8 juni 2005 tussen [X.] als eiser in conventie tevens verweerder in reconventie en [Y.] c.s. als gedaagden in conventie tevens eisers in reconventie. 1. Het verloop van het geding in eerste aanleg Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis met zaak/rolnummer 174937/ 04-3618, alsmede naar het comparitievonnis van 8 december 2004. 2. Het verloop van het geding in hoger beroep 2.1. Bij memorie van grieven, met één bewijsstuk, heeft [X.] acht grieven aangevoerd tegen het vonnis waarvan beroep. Hij heeft geconcludeerd dat het hof dit vonnis zal vernietigen en, na eiswijziging in hoger beroep opnieuw rechtdoende bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, de vordering van [X.] zal toewijzen en de vordering van [Y.] c.s. zal afwijzen, met veroordeling van [Y.] c.s. in de proceskosten in beide instanties. 2.2. [Y.] c.s. hebben een akte genomen waarin zij hebben verklaard geen bezwaar te hebben tegen de wijziging van eis. 2.3. Bij memorie van antwoord tevens van memorie van grieven in het incidentele appel, met één bewijsstuk, hebben [Y.] c.s. in het principale appel de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, en in het incidentele appel zes grieven aangevoerd en geconcludeerd dat het hof dit vonnis vernietigt en, opnieuw rechtdoende bij uitvoerbaar verklaard arrest, de vordering van [X.] afwijst en de hun vordering toewijst, met veroordeling van [X.] in de proceskosten in beide instanties. 2.4. [X.] heeft bij memorie van antwoord in het incidentele appel de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep (in zoverre) bekrachtigt, met veroordeling van [Y.] c.s. in de kosten van het incidentele appel. 2.5. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. 3. De gronden van hoger beroep In het principale en het incidentele appel Hiervoor wordt verwezen naar de grieven en de daarop gegeven toelichting, zoals vermeld in de memories van grieven. 4. De beoordeling: In het principale en het incidentele appel 4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende. 4.1.1. [X.] heeft met ingang van 1 september 2001 aan [Y.] c.s. verhuurd de woonark 'Never Mind II' met ligplaats en nutsvoorzieningen aan het [adres], [woonplaats] (de "woonark") tegen een huurprijs van € 294,96 per maand. De Algemene bepalingen huurovereenkomst woonruimte (Algemene huurbepalingen) bevatten in art. 12 het volgende beding: Schade 12.1 Huurder is verplicht terstond de nodige passende maatregelen te nemen ter voorkoming en beperking van schade aan het gehuurde (…) waaronder begrepen maatregelen ter voorkoming van schade als gevolg van enige weersgesteldheid. (…) 12.2 Alle schade aan het gehuurde (…) ontstaan door de schuld of de nalatigheid van of vanwege huurder dan wel met zijn goedvinden aanwezige derden (…) is voor rekening van huurder en kan door verhuurder op kosten van huurder worden hersteld (…). 12.3 Verhuurder is niet aansprakelijk voor schade die ontstaat aan de personen en de goederen van huurder of van derden en huurder vrijwaart verhuurder voor aanspraken van derden ter zake, behalve in geval van schade als gevolg van de staat van het gehuurde (…)voor zover verhuurder ter zake grove schuld treft of deze ter zake ernstig nalatig is gebleven. Verhuurder is niet aansprakelijk voor enige schade die voor huurder zou kunnen voortvloeien uit tekortkomingen van de eventuele leveringen en diensten. 4.1.2. Op 31 december 2001 omstreeks 13.00 uur hebben [Y.] c.s. de woonark verlaten. Op dat moment vroor het een aantal graden. In de nacht van 31 december 2001 op 1 januari 2002 is dooi ingetreden. Omwonenden hebben in die nacht omstreeks 02.30 uur geconstateerd dat leidingwater in de woonark stroomde en dat de woonark aan het zinken was. Zij hebben de hoofdkraan van de woonark afgesloten. De woonark is uiteindelijk volledig gezonken. 4.1.3. Bij beschikking van 23 juli 2002 heeft de rechtbank Maastricht een voorlopig deskundigenonderzoek gelast naar - kort gezegd - de oorzaak van het zinken van de woonark en de naar de omvang van de hierdoor ontstane schade en tot deskundige benoemd de heer E.F. den Drijver te Amsterdam. 4.1.4. De heer E.F. den Drijver heeft op 21 november 2002 een deskundigenbericht uitgebracht dat voor zover thans van belang het volgende inhoudt: Wijze van onderzoek: (…) Deskundige constateert dat de buitentemperatuur op 31 december 2001 met een waarde van -3.6º C te 11.00 uur wintertijd is opgelopen naar een waarde van -0.6º C te middernacht. Gegeven het feit dat het water rond de woonark niet was bevroren en dus een oppervlakte temperatuur had van meer dan 0º C is de mogelijkheid van dooi van het in de waterleiding bevroren water onder invloed van de temperatuur dicht boven het wateroppervlak aangetoond. (…) Antwoord vraag 1: Er is (ten hoogste) 5.000 liter water nodig om de woonark onder de gegeven omstandigheden te doen zinken. Tijdsduur van zinken bedraagt (ten hoogste) 5 uren. (…) Uitgegaan dient te worden van de staat waarin de ark zich voor het zinken bevond, en de oorzaak die tot het zinken onder deze omstandigheden heeft geleid, namelijk openstaande kraan en verstopte gootsteenafvoer. Antwoord vraag 2: De woonboot is alleen ten gevolge van in de woonboot gelopen water uit vorenbedoelde kraan gezonken. Van andere oorzaken of mede-oorzaken is bij onderzoek niets gebleken. (…) Antwoord vraag 3: Aan de woonboot is door het zinken van de woonboot en rekening houdende met (…) nieuw voor oud voor € 3.600,00 schade ontstaan. (…) Antwoord vraag 4: De dagwaarde van de woonboot per 1 januari 2002 bedroeg € 3.500,00. Antwoord vraag 5: Opmerking deskundige De dagwaarde van de woonark direct voor het zinken bedroeg € 7.000,00. Door partij [X.] werd ten tijde van het onderzoek meegedeeld dat de schade door hem aan zijn assurantie-tussenpersoon werd gemeld, doch deze had hem telefonisch doen weten dat voor het gemelde evenement geen dekking onder de polis werd verleend. De watertoevoerleiding tussen walaansluiting en de woonboot bleek ten tijde van de inspectie niet voorzien van de gebruikelijke vorstpreventieve maatregelen in de vorm van bijvoorbeeld een (elektrisch) warmtelint dan wel omwikkeling met isolatiemateriaal. 4.1.5. [X.] heeft bij exploot van dagvaarding van 4 september 2003 gevorderd dat [Y.] c.s. worden veroordeeld tot betaling aan hem van een bedrag van € 10.015,67 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 september 2003 uit hoofde van schadevergoeding, alsmede tot betaling van een bedrag van € 780,- aan buitengerechtelijke kosten, kosten rechtens. [Y.] c.s. hebben in reconventie gevorderd a) een verklaring voor recht - kort gezegd - dat de huurovereenkomst is geëindigd en dat [X.] aansprakelijk is voor de schade van [Y.] c.s.; b) veroordeling van [X.] tot vergoeding van deze schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; en c) veroordeling van [X.] tot betaling van de waarborgsom van € 462,50, te vermeerderen met 3,5% rente daarover vanaf 1 september 2001, kosten rechtens. 4.1.6. De kantonrechter heeft bij het vonnis waarvan beroep in conventie een bedrag van € 2.006,60 aan [X.] toegewezen en in reconventie voor recht verklaard dat [X.] voor 65% aansprakelijk is voor de door [Y.] c.s. geleden schade, alsmede [X.] veroordeeld tot vergoeding van 65% van deze schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met compensatie van de proceskosten in conventie en in reconventie. 4.1.7. [X.] kan zich niet met dit vonnis verenigen en komt daarvan in hoger beroep. [Y.] c.s. hebben incidenteel hoger beroep aangetekend. 4.2. Het geschil betreft tekortschieten van partijen over en weer ter zake van hun verplichtingen uit hoofde van een huurover- eenkomst die tot en met 1 januari 2002 tussen hen heeft gegolden, alsmede de vraag wie voor welk aandeel aansprakelijk is voor de hierdoor ontstane schade. Op dit geschil is het huurrecht zoals dit gold vóór 1 augustus 2003 van toepassing. 4.3. Het hof stelt vast dat de toedracht van de schadegebeurtenis niet in geschil is. Op grond van a) het deskundigenbericht, dat op deze punten niet gemotiveerd door [Y.] c.s. is betwist; b) de in zoverre niet althans onvoldoende gemotiveerd betwiste stellingen over en weer; en c) de verklaringen van partijen afgelegd ter comparitie van 16 maart 2005, staat vast dat de woonark - nadat [Y.] c.s. de woonark op 31 december 2001 's middags hadden verlaten terwijl zij wisten althans redelijker- wijze konden weten dat de waterleiding was bevroren - in de nacht van 31 december 2001 op 1 januari 2002 is gezonken als gevolg van leidingwater dat gedurende een aantal uren uit de niet (geheel) afgesloten gootsteenkraan in een verstopte gootsteen is gelopen, nadat de watertoevoerleiding door dooi vorstvrij was geraakt, terwijl de hoofdkraan niet was afgesloten. 4.4. De tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerde grieven stellen de omvang van de schade als gevolg van het zinken van de woonark en de verdeling van deze schade tussen partijen aan de orde, alsmede de aansprakelijkheid van [X.] voor schade van [Y.] c.s. en de vergoeding van rente over de waarborgsom. Omvang van de schade van [X.] 4.5. De kantonrechter heeft de schade van [X.] als volgt vastgesteld: - schade aan de woonark € 3.500,- - kosten deskundigenbericht € 3.400,- - kosten afvoer afval € 154,56 Totaal: € 7.054,56. 4.6. [X.] komt hiertegen op met principale grieven 1, 2 en 3, [Y.] c.s. met incidentele grief 3. Deze grieven zullen hierna afzonderlijk worden besproken. 4.7. Ten aanzien van de huurderving heeft [X.] zijn eis verminderd tot één maand huur, een bedrag van € 294,96. Hij voert daartoe aan dat hij de woonark gedurende twee maanden, tot 1 maart 2002, niet kon verhuren. Aangezien [Y.] c.s. over de maand januari 2002 nog huur hebben betaald, is zijn huurderving beperkt tot één maand huur, aldus [X.]. 4.8. Het hof oordeelt hieromtrent als volgt. Partijen gaan er beiden vanuit dat de huurovereen-komst als gevolg van het zinken van de woonark is geëindigd. Het hof zal hen hierin volgen, zodat met ingang van 1 januari 2002 voor [Y.] c.s. niet langer de verplichting tot huurbetaling gold. [Y.] c.s. hebben niet gemotiveerd betwist dat [X.] als gevolg van het zinken van de woonark twee maanden huur heeft gederfd. Zij hebben de over de maand januari 2002 onverschuldigd betaalde huur niet terug- gevorderd. Naar het oordeel van het hof staat de huurderving voorts in zodanig verband met de schadegebeurtenis dat zij als gevolg daarvan aan de aansprakelijke personen kan worden toegerekend. Tot de schade van [X.] kan daarom een bedrag gelijk aan twee maanden huur worden gerekend, zijnde € 589,92, waarvan [Y.] c.s. reeds de helft, zijnde € 294,96, hebben gedragen. Grief 1 slaagt daarmee. 4.9. [X.] stelt thans, na vermeerdering van eis, de schade aan de woonark op een bedrag van € 3.600,-. Het hof stelt vast dat de deskundige de kosten van herstel van de woonark in zijn deskundigenbericht heeft geraamd op een bedrag van € 3.600,- en dat [Y.] c.s. deze raming ook niet gemotiveerd hebben weersproken, zodat grief 2 op dit punt slaagt. 4.10. Grief 3 betreft de buitengerechtelijke kosten. [X.] voert niet aan dat deze kosten op grond van de huurovereenkomst zijn verschuldigd. [X.] heeft voorts niet aangetoond dat hij andere verrichtingen heeft gepleegd dan verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding plegen in te houden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat in de beschikking van de rechtbank Maastricht, waarbij het voorlopige deskundigenonderzoek werd bevolen, de kosten van de procedure zijn gereserveerd totdat in de hoofdzaak is beslist. Grief 3 faalt dus. 4.11. Met incidentele grief 3 betogen [Y.] c.s. dat bij de vaststelling van de schade aan [X.] een voordeel uit hoofde van een verzekeringuitkering in rekening moet worden gebracht. Deze grief faalt. Allereerst hebben [Y.] c.s. onvoldoende onderbouwd dat [X.] inderdaad een dergelijk voordeel heeft genoten. [X.] heeft immers gesteld dat hij geen verzekeringuitkering heeft ontvangen. De overgelegde polisvoorwaarden van een woonbootverzekering bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat [X.] een dergelijk voordeel kon genieten, ook al omdat niet is gesteld of gebleken dat deze polisvoorwaarden op de door [X.] afgesloten verzekering van toepassing waren. 4.12. Het hof stelt de schade van [X.] als gevolg van het zinken van de woonark vast op het navolgende bedrag: - schade aan de woonark € 3.600,- - kosten deskundigenbericht € 3.400,- - kosten afvoer afval € 154,56 - huurderving (twee maanden huur) € 589,92 Totaal: € 7.744,48, nog te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 september 2003. Verdeling van de schade 4.13. De kantonrechter heeft de schade op de voet van het bepaalde in art. 6:101 BW verdeeld tussen partijen en heeft daarbij beslist dat de schade voor 35 procentpunten een gevolg is van omstandigheden die aan [Y.] c.s. kunnen worden toegerekend, te weten het niet afsluiten van de hoofdkraan en de gootsteenkraan bij het verlaten van de woonark, en voor 65 procent-punten een gevolg is van aan [X.] toe te rekenen omstandigheden, te weten (onder meer) het ontbreken van vorstbescherming aan de toevoerleiding en het niet geven van instructies aan [Y.] c.s. ter voorkoming van het risico van waterschade na bevriezing van de waterleiding. 4.14. [X.] bestrijdt deze schadeverdeling met de principale grieven 4, 5, 6 en 7 en [Y.] c.s. bestrijden deze met de incidentele grieven 1, 2, 4 en 5. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. 4.15. Het hof is van oordeel dat het ontstaan van de schade als een gevolg kan worden toegerekend aan gedragingen van [Y.] c.s., te weten dat zij de woonark hebben achtergelaten terwijl het vroor, zonder dat de gootsteenkraan goed was afgesloten terwijl de gootsteenafvoer was verstopt, en zonder de hoofdkraan af te sluiten. 4.16. Het hof is verder van oordeel dat [Y.] c.s. hierdoor toerekenbaar tekort zijn geschoten in hun verplichting zich als goede huurders te gedragen. [Y.] c.s. zijn op de voet van art. 7A:1600 (oud)BW aansprakelijk zijn voor de schade als gevolg van het zinken van de woonark aangezien deze schade op de voet van art. 6:98 BW als een gevolg van hun tekortschieten kan worden toegerekend. 4.17. [Y.] c.s. beroepen zich er echter op dat de schade mede het gevolg is van omstandigheden die aan [X.] kunnen worden toegerekend, te weten a) het ontbreken van vorstbescherming aan de toevoerwaterleiding van de woonark waardoor deze kon bevriezen; hierdoor was voor [Y.] c.s. niet merkbaar dat de gootsteenkraan niet (goed) was afgesloten; en b) het niet wijzen op het risico van bevriezing van de toevoerleiding en het niet geven van de instructie bij vorst de hoofdkraan af te sluiten. Zij beroepen zich derhalve op vermindering van hun schadevergoedingsplicht op de voet van art. 6:101 BW. 4.18. Daarbij is allereerst de hiervoor onder a) genoemde omstandigheid van belang. Immers, indien de toevoerleiding niet was bevroren, hadden [Y.] c.s. kunnen bemerken dat de gootsteenkraan open stond zodat zij deze kraan hadden kunnen afsluiten alvorens te vertrekken. Ook de deskundige wijst in zijn rapport bij de beantwoording van vraag 5 op deze omstandigheid. Deze omstandigheid heeft derhalve bijgedragen aan het ontstaan van de schade. 4.19. Het ontbreken van vorstbescherming aan de watertoevoerleiding kan aan [X.] worden toegerekend. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat dit ontbreken als een gebrek aan de woonark kan worden aangemerkt: een verhuurder (ook van een woonark) is gehouden deze in zodanige staat en met een zodanige uitrusting ter beschikking te stellen dat een huurder niet hoeft te verwachten dat de watertoevoerleiding onder normale, niet extreme omstandigheden (van extreme weersomstandigheden is niet gebleken) niet bevriest. 4.20. Bij afweging van de mate waarin de aan [Y.] c.s. respectievelijk [X.] toe te rekenen omstandigheden tot het ontstaan van de schade hebben bijgedragen, komt het hof tot het oordeel dat de aan [Y.] c.s. toe te rekenen omstandigheden (niet afsluiten hoofdkraan, open laten staan van de gootsteenkraan bij een verstopte gootsteenafvoer) en de aan [X.] toe te rekenen omstandigheden (ontbreken van vorstbescherming aan de waterleiding) ieder voor de helft aan het ontstaan van de schade hebben bijgedragen. Deze afweging leidt aldus tot verdeling bij helfte tussen partijen van de schade van [X.]. 4.21. Het hof komt nu toe aan de vraag of de billijkheid wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist dat tussen partijen een andere schadeverdeling plaatsvindt. 4.22. Hierbij is van belang dat de schade is ontstaan in het kader van een huurovereenkomst. Voor [Y.] c.s. geldt dat zij als goede huurders gehouden waren zich zelf op de hoogte te stellen van de situering van de hoofdkraan, zodat zij deze zonodig konden afsluiten. Deze verplichting gold voor hen op 31 december 2001 des te meer nu zij (blijkens hun ter comparitie van 15 februari 2005 afgelegde verklaring) op die dag, tijdens een vorstperiode, hadden geconstateerd dat de watertoevoer- leiding niet tegen bevriezing was beschermd. Deze verplichting strookt ook met de in art. 12.1 van de Algemene huur- bepalingen opgenomen zorgplicht. 4.23. Voor [X.] geldt echter dat hij een woonark heeft verhuurd waaraan een gebrek als bedoeld in art. 7A:1588 (oud)BW kleefde, welk gebrek hij bij het aangaan van de huur-overeenkomst ook kende, zoals blijkt uit zijn eigen stellingen. Weliswaar stelt [X.] (zie ook zijn ter comparitie van 15 februari 2005 afgelegde verklaring) dat hij [Y.] c.s. heeft gewaarschuwd tegen het vorstrisico en hen erop heeft gewezen dat bij vorst de hoofdkraan afgesloten moest worden, maar ieder bewijs voor deze stelling ontbreekt en [X.] heeft op dit punt geen specifiek bewijsaanbod gedaan. 4.24. Voorts beroept [X.] zich op art. 12.2 van de Algemene huurbepalingen, welke bepaling aan vermindering van de schadevergoedingsplicht van [Y.] c.s. in de weg zou staan. Naar het oordeel van het hof kunnen aan dit beding echter geen gronden worden ontleend voor een andere schadeverdeling dan volgt uit de hiervoor gemaakte afweging. Het beding herhaalt naar de kern genomen de wettelijke regeling van art. 7A:1600 (oud)BW, welke regeling eraan niet in de weg staat de schade op de voet van art. 6:101 BW tussen verhuurder en huurder te verdelen. 4.25. Alles afwegende is het hof van oordeel dat de ernst van de over en weer gemaakte fouten niet zodanig afwijkt dat aanleiding bestaat voor een andere schadeverdeling. Er zijn ook geen andere omstandigheden gebleken die tot een andere schadeverdeling nopen. Deze verdeling (verdeling bij helfte) wordt voorts toegepast op de gehele schade van [X.], waar- onder begrepen de kosten van het deskundigenbericht, art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b BW. 4.26. Dit leidt tot de slotsom dat de principale grieven 4 en 6 slagen. Principale grieven 5 en (in zoverre) 7 falen, evenals incidentele grieven 1, 2, 4 en 5. 4.27. Hiervoor is de schade van [X.] vastgesteld op een bedrag van € 7.744,48. Hiervan dienen [Y.] c.s. de helft aan [X.] te vergoeden, echter na aftrek van de reeds betaalde vergoeding voor huurderving gelijk aan één maand huur ten bedrage van € 294,96, zodat aan schadevergoeding een bedrag van € 3.577,28 toewijsbaar is. Aansprakelijkheid voor schade van [Y.] c.s. 4.28. Met zijn principale grief 8 bestrijdt [X.] dat hij aansprakelijk is voor de door [Y.] c.s. geleden schade, alsmede dat de hierboven vastgestelde schadeverdeling daarop van toepassing is. 4.29. Het hof oordeelt hieromtrent als volgt. [X.] is op de voet van art. 7A:1588 (oud)BW aansprakelijk voor de als gevolg van het gebrek aan de woonark (het ontbreken van vorst-bescherming aan de watertoevoerleiding) ontstane schade. Hiervoor is beslist dat [X.] - gelet op de bijdrage van ieder van partijen aan het ontstaan van de schade - de helft van zijn eigen schade als gevolg van het zinken van de woonark dient te dragen. Daaruit vloeit voort dat hij in beginsel ook voor de helft van de schade van [Y.] c.s. dient op te komen. 4.30. Art. 12.3 Algemene huurbepalingen sluit echter iedere aansprakelijkheid van [X.] voor de door [Y.] c.s. als gevolg van het zinken van de woonark geleden schade uit, tenzij [X.] ter zake grove schuld treft of hij ter zake ernstig nalatig is gebleven. 4.31. Hiervoor (in r.o. 4.25) is weliswaar vastgesteld dat de uiteenlopende ernst van de over en weer gemaakte fouten niet noopt tot een correctie op de schadeverdeling. Daarmee staat echter nog niet vast dat [X.] ter zake van het zinken van het schip grove schuld treft of dat hij daaromtrent ernstig nalatig is gebleven. Het hof is van oordeel dat daarvan geen sprake is. 4.32. De enkele omstandigheid dat de woonark ten aanzien van de vorstbescherming een gebrek vertoonde brengt naar het oordeel van het hof nog niet mee dat aan de zijde van [X.] grove schuld of ernstige nalatigheid aanwezig is geweest. Het gaat om zijn concrete wetenschap en concrete doen of nalaten ter zake. Vaststaat dat [Y.] c.s. [X.] er op 31 december 2001 niet van in kennis hebben gesteld dat de waterleiding was bevroren. Hier doet zich derhalve niet de situatie voor dat [X.] op 31 december 2001 of 1 januari 2002 nalatig is gebleven maatregelen te nemen. Ook overigens is niet gebleken dat [X.] grove schuld heeft aan de handelingen of gedragingen die primair tot het zinken van de woonark hebben geleid (het niet afsluiten van de hoofdkraan, het niet goed afsluiten van de gootsteenkraan en de verstopte afvoer van de gootsteen). 4.33. Aan [X.] komt derhalve een beroep toe op de uitsluiting van aansprakelijkheid van art. 12.3 Algemenen huurbepalingen. De vordering van [Y.] c.s. stuit hierop af. Grief 8 slaagt daarmee. Rente over de waarborgsom 4.34. Met incidentele grief 6 bestrijden [Y.] c.s. de beslissing van de kantonrechter de vordering tot vergoeding van rente over de waarborgsom ten bedrage van € 462,50 af te wijzen. Deze grief faalt, aangezien de beslissing van de kantonrechter juist is. Ook het hof acht geen termen aanwezig een rentevergoeding toe te wijzen over het tijdvak vanaf 1 september 2001 tot het zinken van de woonark op 1 januari 2002. Conclusie: 4.35. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. In conventie zal aan [X.] een bedrag van € 3.114,78 (te weten de helft van zijn schade, zijnde € 3.577,28 minus de waarborgsom van € 462,50) aan schadevergoeding worden toegewezen. In reconventie zullen de vorderingen van [Y.] c.s. worden afgewezen. 4.36. Het hof zal de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep compenseren aangezien partijen over en weer op een aantal punten in het ongelijk zijn gesteld. 5. De uitspraak In het principale en het incidentele appel Het hof: vernietigt het vonnis waarvan beroep in conventie en in reconventie gewezen; en opnieuw rechtdoende: veroordeelt [Y.] c.s. tot betaling aan [X.] van een bedrag van € 3.114,78, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 september 2003; verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad; compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep tussen partijen, in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt; wijst af het meer of anders gevorderde. Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Den Hartog Jager en Van den Bergh, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 17 april 2007.