Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0897

Datum uitspraak2007-07-18
Datum gepubliceerd2007-08-09
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers1427-R-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen omgang in het belang van de kinderen. Die beslissing impliceert niet een beloning van het gedrag van de moeder.


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 18 juli 2007 Rekestnummer. : 1427-R-06 Rekestnr. rechtbank : F1 RK 02-390 [De vader], wonende te [woonplaats], verzoeker in hoger beroep, hierna te noemen: de vader, procureur mr. E.H. de Milliano-Machielse, tegen [de moeder], wonende op een geheim adres, verweerster in hoger beroep, hierna te noemen: de moeder, procureur H.J.A. Knijff. Als informant is opgeroepen: de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Rotterdam, hierna te noemen: de raad. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De vader is op 12 oktober 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 18 juli 2006. De moeder heeft geen verweerschrift ingediend doch wel – op voorhand – op 21 mei 2007 een pleitnota. Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 3 november 2006 en 31 januari 2007 aanvullende stukken ingekomen. De raad heeft het hof bij brief (met bijlagen) van 10 april 2007 laten weten ter terechtzitting te zullen verschijnen. Op 30 mei 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn procureur, de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. P.H.Ch.M. van Swaaij, en namens de raad de heer J. Kühn. Partijen hebben het woord gevoerd, de procureur van de vader onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnota. De op voorhand bij het hof ingediende pleitnota van de moeder is – met instemming van alle betrokkenen – als voorgedragen beschouwd. De hierna te noemen minderjarige [sub 1] is in raadkamer gehoord. VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikkingen van 7 februari 2003, 22 september 2003, 24 juni 2004 en 29 maart 2005 van de rechtbank te Rotterdam. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vader, strekkende tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en de hierna te noemen minderjarigen van éénmaal per veertien dagen een weekend van zaterdag 09.00 uur tot zondag 19.00 uur, waarbij de moeder de minderjarigen haalt en brengt, afgewezen. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. In geschil is de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige kinderen: [de minderjarige sub 1], geboren [in] 1994, verder: [de minderjarige sub 1], en [de minderjarige sub 2], geboren [in] 1998, verder: [de minderjarige sub 2], ook gezamenlijk verder: de minderjarigen, die bij de moeder verblijven. 2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: primair: een omgangsregeling tussen hem en de minderjarigen vast te stellen van éénmaal in de veertien dagen van zaterdag 09.00 uur tot zondag 19.00 uur; subsidiair: te bepalen dat de gewone verblijfplaats van de kinderen iedere vrijdagmiddag vanaf 17.00 uur tot zondagavond 20.00 uur bij hem zal zijn; meer subsidiair: te bepalen dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 1.000,- voor iedere keer dat zij de omgangsregeling niet nakomt, hetzij haar medewerking weigert aan de totstandkoming van een rapportage door de raad of PPAB of welke instelling dan ook, hetzij de afgifte van de minderjarigen in het kader van de verblijfplaatsregeling frustreert, deze dwangsom eventueel te vervangen door gijzeling voor de duur van vijf dagen bij iedere overtreding, met veroordeling van de moeder in de kosten van het geding in beide instanties. De moeder bestrijdt zijn beroep. 3. De vader heeft twee grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd. In zijn eerste grief stelt hij dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en de kinderen heeft afgewezen. Hij voert daartoe aan dat de motivering van de rechtbank, die tot de bestreden beslissing heeft geleid, zich niet verdraagt met het advies van de raad. Bovendien heeft de rechtbank volgens de vader gedurende het gehele proces geoordeeld dat er op één of andere manier omgang tussen de vader en de kinderen diende plaats te vinden, daarbij aansluiting zoekend bij de verschillende deskundigenrapporten. De vader stelt dat de moeder van meet af aan een uiterst negatieve rol speelt in die zin, dat zij stelselmatig weigert mee te werken aan het totstandkomen van iedere vorm van omgang, alsmede dat zij de kinderen negatief beïnvloedt. Zulks blijkt volgens de vader onder meer uit het feit dat [de minderjarige sub 1] naar buiten toe verklaart geen kontakt met hem te willen hebben, terwijl uit alle onderzoeken en rapportages naar voren is gekomen dat [de minderjarige sub 1], toen hij zijn vader eind 2002 onverwacht zag, spontaan en blij verrast op hem reageerde en hem uitnodigde om even met hem te spelen. De moeder richt allerlei verwijten aan het adres van de vader, die volkomen uit de duim gezogen dan wel volledig verdraaid zijn. De moeder doet er alles aan om de kinderen uit het leven van de vader te verbannen. De vader stelt dat de afwijzing van de omgangsregeling uitsluitend is terug te voeren op de onwil van de moeder, hetgeen niet in het belang van de kinderen is. Uit alle rapportages komt naar voren dat omgang in het belang van de kinderen is. Ten aanzien van [de minderjarige sub 2] stelt de vader dat de rechtbank de afwijzing in het geheel niet danwel onvoldoende heeft gemotiveerd. 4. De moeder heeft de stellingen van de vader gemotiveerd betwist. Kort weergegeven stelt de moeder dat haar relatie met de vader ten tijde van het huwelijk zowel voor haar als voor de kinderen dermate traumatiserend is geweest dat de thans ontstane situatie haar niet kan worden tegengeworpen en dat de beslissing van de rechtbank mitsdien volkomen terecht is. 5. De raad komt in zijn brief van 18 april 2006 (overgelegd bij brief van 12 april 2007) tot de conclusie dat er in principe omgang moet zijn tussen de vader en de kinderen, maar ziet tegelijkertijd niet hoe dit te realiseren is, mede gezien de houding van de moeder. De raad concludeert voorts dat de ontzeggingsgronden voor omgang ontbreken, maar ziet geen mogelijkheid om één en ander tot uitvoering te brengen. De vertegenwoordiger van de raad heeft ter zitting enige mogelijkheden geschetst, met als kanttekening dat het vaststellen van een omgangsregeling evenveel risico’s met zich kan brengen als het afwijzen van een omgangsregeling. 6. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is in casu niet gebleken van contra-indicaties die afwijken van het algemene uitgangspunt dat een vader recht heeft op omgang met zijn kind(eren). Het vorenstaande neemt echter niet weg dat vast is komen te staan dat de moeder niet in staat is om inhoud te geven aan enige vorm van contact tussen de vader en de kinderen. De nog steeds zeer gespannen verhouding tussen partijen - die ook het hof ter terechtzitting heeft waargenomen - maakt het niet mogelijk om de kinderen op de juiste wijze te begeleiden bij een omgangsregeling. Er is bij de moeder - vanwege de door haar gestelde gebeurtenissen uit het verleden - geen enkele ruimte om de vader een plaats te geven in het leven van de kinderen. Een omgangsregeling zou geleidelijk en met zorg opgebouwd moeten worden. In de huidige situatie zou een omgangsregeling naar het oordeel van het hof zoveel spanningen en onrust met zich brengen dat het niet te verwaarlozen risico bestaat dat dit een negatieve weerslag zal hebben op de ontwikkeling van de kinderen, waardoor zij in de knel komen. Het hof is ervan overtuigd dat het thans forceren van omgang tussen de vader en de kinderen - in welke vorm dan ook - de mogelijkheden van de kinderen te boven gaat en niet tot het voor de vader gewenste resultaat zal leiden. De kinderen zijn het meest gebaat bij een stabiele situatie en bij het voortduren van een ongestoorde verhouding met hun moeder. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat, hoezeer ook van belang is dat de kinderen de vader kennen, omgang thans niet in hun belang is. Het verzoek van de vader om tussen hem en de kinderen een omgangsregeling vast te stellen dient derhalve te worden afgewezen. Het hof merkt hierbij op dat het afwijzen van een omgangsregeling door de vader niet moet worden gezien als een beloning voor het gedrag van de moeder. Het hof stelt het belang van de kinderen voorop en dat belang laat het hof, alle omstandigheden in aanmerking nemende, prevaleren boven het belang van de vader. Gelet op de complexe problematiek ontbreekt naar het oordeel van het hof thans ook ieder perspectief voor de totstandkoming van een goed lopende omgangsregeling in de toekomst. Om die reden verwacht het hof evenmin heil van het vaststellen van een omgangsregeling in een omgangshuis of het vaststellen van een gedwongen omgangsregeling. In het vaststellen van een nader onderzoek ziet het hof evenmin heil, nu een nader onderzoek wellicht nog meer schade kan brengen dan thans het geval is. Naar het oordeel van het hof zijn de kinderen gebaat bij een onbelemmerde omgang met de vader. Teneinde wellicht in de toekomst tot een onbelemmerde omgang te komen zijn tijd en ruimte nodig. Nu [de minderjarige sub 1], zoals ter zitting door het hof is medegedeeld, tijdens zijn verhoor in raadkamer heeft medegedeeld thans geen kontakt met zijn vader te willen, doet de vader er verstandig aan die keuze te respecteren en het moment af te wachten waarop de kinderen zelf aangeven kontakt met hem te willen. Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd. 7. Nu het hof het primaire verzoek van de vader zal afwijzen behoeft hetgeen de vader subsidiair en meer subsidiair heeft verzocht (vaststelling van de verblijfplaats één weekend per twee weken van vrijdagmiddag tot zondagavond c.q. het vaststellen van een dwangsom, eventueel te vervangen door gijzeling) naar het oordeel van het hof geen bespreking. 8. Het hof ziet geen reden, zoals door de vader is verzocht, om de moeder te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties, en zal dat verzoek derhalve afwijzen. BESLISSING OP HET HOGER BEROEP Het hof: bekrachtigt de bestreden beschikking. Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, van Nievelt en Vonk, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2007.