
Jurisprudentie
BB0889
Datum uitspraak2007-07-18
Datum gepubliceerd2007-08-09
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers070-D-07
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-09
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers070-D-07
Statusgepubliceerd
Indicatie
65-plusser en winst uit onderneming. Geen verplichting om full-time in de onderneming te gaan werken. Geen correctie van de jaarstukken.
Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 18 juli 2007
Rekestnummer : 070-D-07
Rekestnrs. rechtbank : 05-8568 en 06-8307
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. J.C. Meijroos,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. J. Dongelmans.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 17 januari 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Dordrecht van 18 oktober 2006.
De man heeft op 14 maart 2007 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 4 april 2007 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 26 januari 2007 en 28 februari 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 15 juni 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Op 29 juni 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. G.A.H. Wiekamp en de man, bijgestaan door zijn procureur. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de tussenbeschikking van 10 mei 2006 van de rechtbank te Dordrecht, waarbij de echtscheiding van partijen is uitgesproken. Bij de bestreden beschikking is onder meer bepaald dat de man met ingang van de dag, waarop de echtelijke woning zal zijn overgedragen, ten behoeve van de vrouw een alimentatie zal betalen van € 495,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
De tussenbeschikking van de rechtbank, waarbij de echtscheiding is uitgesproken, is op 27 september 2006 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn ten aanzien van de alimentatie voor de vrouw, de behoeftigheid van de vrouw en de draagkracht van de man.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de man ten behoeve van het levensonderhoud van de vrouw een alimentatie verschuldigd zal zijn van € 2.800,- bruto per maand, althans een zodanige alimentatie vast te stellen als het hof juist acht.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt het hof het appel van de vrouw af te wijzen en in incidenteel appel de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de periode na levering van de echtelijke woning, met bepaling van de door de man alsdan te betalen alimentatie op nihil en de alimentatieverplichting van de man te limiteren tot 1 juli 2008.
4. De vrouw verzet zich daartegen en verzoekt het hof om de man in zijn incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek van de man in hoger beroep af te wijzen.
Behoeftigheid van de vrouw
5. In de grieven I en X, in onderlinge samenhang bezien, betoogt de vrouw dat de rechtbank, door te overwegen dat de man met ingang van de dag waarop de echtelijke woning zal zijn overgedragen haar alimentatie dient te betalen, heeft miskend dat zij ook vóór de verkoop van de woning behoefte heeft aan alimentatie, temeer nu de man de verkoop van de woning traineert. De vrouw verwijst naar de welstand ten tijde van het huwelijk en merkt op dat de man ter terechtzitting van 4 september 2006 heeft erkend dat de maandelijkse uitgaven ten tijde van het huwelijk € 4.000,- à € 4.200,- netto bedroegen. Zij stelt haar behoefte op 60% van het netto gezinsinkomen, dat volgens haar gesteld kan worden op € 4.000,- per maand.
6. De man betoogt in zijn eerste grief in incidenteel appel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage van de man in haar levensonderhoud. De man voert hiertoe aan dat de rechtbank onvoldoende inzicht heeft gegeven in welke mate zij in haar beoordeling het inkomen van de vrouw uit vermogen en werk heeft betrokken. De man stelt dat de vrouw inkomsten uit koopsom- en lijfrentepolissen heeft en wijst op de verklaring van de vrouw, dat zij vijf uren in de week werkt.
7. Het hof overweegt als volgt. Voor de behoefte is medebepalend het uitgavenpatroon tijdens het huwelijk. De vrouw heeft ter zitting invulling gegeven aan de door haar gestelde uitgaven. De man heeft niet bestreden, dat tijdens het huwelijk ongeveer en gemiddeld per maand een bedrag van € 4.000,- werd uitgegeven. Gelet op de welstand ten tijde van het huwelijk, de inkomsten en het uitgavenpatroon, bepaalt het hof de behoefte van de vrouw op € 2.400,- netto per maand.
8. Partijen zijn het erover eens, dat sprake was van een huwelijk met een klassiek rollenpatroon. Ter terechtzitting heeft de vrouw onweersproken opgemerkt, dat de man ten tijde van het aangaan van huwelijk bij de vrouw erop heeft aangedrongen dat zij zou stoppen met werken, dat zij daaraan gehoor heeft gegeven en dat zij de afgelopen veertien jaar niet heeft gewerkt. Mede gezien haar leeftijd van thans 63 jaar behoeft naar het oordeel van het hof van haar niet worden verwacht dat zij in haar eigen onderhoud voorziet. Dat de vrouw enkele uren per week als Alpha-hulp werkzaam is, maakt dat niet anders. Voorts is niet gebleken van relevante inkomsten van de vrouw die haar behoefte beïnvloeden. Het mogelijk inkomen uit vermogen na verkoop van de woning is thans nog niet te begroten en het hof is met de vrouw van oordeel dat van haar niet behoeft te worden verwacht, dat zij op dat vermogen zal interen.
Draagkracht van de man
9. In de grieven I en IX, in onderlinge samenhang bezien, betoogt de vrouw dat de rechtbank, door te overwegen dat de man met ingang van de dag waarop de echtelijke woning zal zijn overgedragen haar een alimentatie dient te betalen van € 495,- per maand, heeft miskend dat de man momenteel in staat is haar € 2.081,- bruto per maand te betalen en na de verkoop van de woning in staat zal zijn haar € 2.800,- bruto per maand te betalen.
10. Ter onderbouwing betoogt de vrouw ten eerste in grief II dat de rechtbank, door te overwegen dat bij de beoordeling van de bedrijfsresultaten van de man rekening dient te worden gehouden met de omstandigheden, dat de in 2003 begonnen bedrijfsactiviteiten in een opstartfase verkeren en dat de man op leeftijd is en de werkzaamheden alleen uitvoert, heeft miskend dat de man veel ervaring heeft in zijn branche, terzake over een uitgebreid netwerk beschikt en fysiek weinig belastend werk verricht, zodat grond bestaat voor de veronderstelling dat er meer activiteiten zijn dan de man heeft gemeld.
11. De man geeft aan dat de onderneming inmiddels uit de opstartfase is, maar de winst niet anders is dan ten tijde van het huwelijk. Gelet op de pijn die hij in zijn rug en been ervaart, werkt hij (ook) nu niet fulltime.
12. Voorts betoogt de vrouw in de grieven III, IV, V en VI, in onderlinge samenhang bezien, dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor twijfel aan de juistheid van de door de man overgelegde jaarstukken. Gelet op ondermeer de correctie op het bedrijfsresultaat van 2005 en de privé-opnamen van de man van € 4.000,-, had het op de weg van de rechtbank gelegen een accountantscontrole te gelasten.
13. De man geeft aan dat de jaarstukken zijn opgesteld in overeenstemming met de wettelijke vereisten. Voorts erkent hij dat hij af en toe € 4.000,- heeft opgenomen, maar hij is hiermee gestopt, omdat dat toch teveel bleek te zijn. De correctie op het bedrijfsresultaat maakt, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geen verschil, nu is uitgegaan van de gemiddelde winst over drie jaren.
14. In grief VII betoogt de vrouw dat de rechtbank, gelet op de gestegen omzet, ten onrechte is uitgegaan van een gemiddelde winst uit onderneming van € 839,- per maand. De vrouw heeft, bij gebrek aan inzicht in de administratie van de onderneming van de man, aan de hand van verkoopfacturen de omzet bepaald op € 124.000,- in 2005.
15. De man geeft aan dat de vrouw haar stelling heeft onderbouwd door de op verkoopfacturen vermelde bedragen bij elkaar op te tellen. In de bedragen is de BTW nog opgenomen. Bovendien betreft het omzet en geen winst.
16. Tenslotte betoogt de vrouw in grief VIII dat de rechtbank ten onrechte de toekomstige woonlast van de man heeft bepaald op € 400,- per maand.
17. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw met twee maten meet. Ze betaalt zelf € 401,- netto per maand aan huur, terwijl zij aan de verkoop van de echtelijke woning eenzelfde bedrag zal overhouden als de man.
18. Het hof zal de hiervoor genoemde grieven van de vrouw en de verweren van de man gezamenlijk behandelen.
De man beschikt over een AOW-uitkering, een pensioen, een lijfrente en over winst uit onderneming. Blijkens zijn aangifte over 2005 beloopt de AOW-uitkering € 12.873,- per jaar, zijn pensioen bij [zijn voormalige werkgever] € 673,- per jaar en de lijfrente bij [de verzekeringsmaatschappij] € 3.484,- per jaar. Bovendien geniet de man winst uit onderneming.
Gezien de leeftijd en de gezondheid van de man behoeft van hem niet te worden verlangd, dat hij meer energie besteedt aan de bedrijfsvoering. Van hem behoeft evenmin te worden verwacht dat hij dit bedrijf tot in lengte van jaren continueert en evenmin, dat hij aldus zich tot het uiterste inspant om fulltime te gaan werken en ten behoeve van de vrouw draagkracht creëert om alimentatie te kunnen betalen. Het hof zal, evenals de rechtbank, rekening houden met de winst uit onderneming ad € 10.068,-, zoals die blijkt uit de door de man overgelegde jaarstukken en draagkrachtberekening. Er bestaat overigens geen enkele aanleiding om deze stukken in enig opzicht te corrigeren, zoals de vrouw voorstaat.
19. Het hof zal evenals de rechtbank aan de zijde van de man rekening houden met de lasten van de gezamenlijke woning, die door hem worden gedragen en zoals die door hem becijferd zijn, door de rechtbank zijn vastgesteld en door de vrouw niet bestreden zijn. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de man ter zitting heeft toegelicht, dat slechts een gedeelte van de door hem betaalde hypotheekrente niet voor aftrek in aanmerking komt. Het hof acht het evenals de rechtbank redelijk, dat nadat de gezamenlijke woning, waarin de man thans nog woont, zal zijn verkocht, tot een bedrag van € 400,- rekening zal worden gehouden met woonlasten van de man.
20. Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de man tevens rekening houden met de door de rechtbank vastgestelde en in hoger beroep niet bestreden elementen.
Het hof komt vervolgens tot de conclusie, dat de draagkrachtruimte van de man geen alimentatie toelaat zolang de gezamenlijke woning niet is verkocht.
Ingangsdatum
21. De vrouw heeft in haar eerste grief nog gesteld, dat de ingangsdatum van de alimentatie in ieder geval niet eerder gelegen kan zijn dan de datum van inschrijving van de echtscheiding.
Dit standpunt is juist. Immers bij de eerste vaststelling van de alimentatie na echtscheiding gaat deze steeds in vanaf de inschrijving van de echtscheiding, in dit geval 27 september 2006. Deze constatering is van academisch belang, nu vaststaat dat op dat tijdstip de woning nog niet was verkocht en in die situatie de man niet over enige draagkracht voor het betalen van alimentatie beschikte.
Limitering
22. De man heeft in zijn tweede grief in incidenteel appel betoogd, dat de vrouw in ieder geval vanaf 1 juli 2008, de dag met ingang waarvan de vrouw een AOW-uitkering zal gaan ontvangen, geen behoeftigheid meer zal hebben en verzoekt het hof de alimentatie alsdan te limiteren.
De vrouw heeft zich daartegen verzet en onder meer aangevoerd dat ook gelet op de stelling van de man, dat zij zou moeten interen op haar vermogen, er evenmin aanleiding bestaat de alimentatie te limiteren, behoudens de daartoe bij wet gestelde termijn.
23. Het hof is met de rechtbank van oordeel, dat er op dit moment geen aanleiding is de alimentatie in tijd te beperken. Om te beoordelen of er aanleiding is de alimentatie te limiteren zijn alle omstandigheden van belang, die ten tijde van de limitering gelden. Daarop bestaat thans nog onvoldoende zicht.
24. De conclusie is dat zowel het principaal als het incidenteel het appel faalt. Dit oordeel brengt mee, dat de man na verkoop van de woning gehouden is de door de rechtbank vastgestelde alimentatie te betalen. Tegen die vaststelling heeft de man immers geen grieven gericht.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Labohm en Breederveld, bijgestaan door mr. Martens als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2007.