
Jurisprudentie
BB0814
Datum uitspraak2007-08-01
Datum gepubliceerd2007-08-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701455/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701455/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 30 september 2005 heeft de Raad voor Rechtsbijstand Arnhem (hierna: de Raad ) de aanvraag van appellant om een toevoeging afgewezen.
Uitspraak
200701455/1.
Datum uitspraak: 1 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/1643 van de rechtbank Arnhem van 12 januari 2007 in het geding tussen:
appellant
en
de Raad voor Rechtsbijstand Arnhem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2005 heeft de Raad voor Rechtsbijstand Arnhem (hierna: de Raad ) de aanvraag van appellant om een toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 14 februari 2006 heeft de Raad het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 januari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 23 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2007, waar de Raad, vertegenwoordigd door mr. M.E. van Schooten, werkzaam bij de Raad, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), zoals dit destijds luidde en voor zover thans van belang, wordt rechtsbijstand overeenkomstig de bepalingen van deze wet verleend aan hen wier inkomen per maand € 1.438,00 of minder bedraagt, indien zij alleenstaand zijn.
Ingevolge het vierde lid, zoals dit destijds luidde, worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gegeven voor de vaststelling van het voor de financiële draagkracht in aanmerking te nemen inkomen en vermogen.
2.1.1. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand (hierna: het Bdr), zoals dit luidde ten tijde van belang, kan het vastgestelde maandinkomen worden verminderd voor bijzondere uitgaven die noodzakelijk ten laste komen van de rechtzoekende en die hij gedwongen is te doen ten gevolge van persoonlijke omstandigheden hemzelf of de leden van zijn huishouding betreffende, indien door deze uitgaven zijn draagkracht in het inkomen duurzaam aanmerkelijk wordt verminderd.
2.1.2. Ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar voerde de Raad ten aanzien van de toepassing van artikel 7, tweede lid, van het Bdr het beleid neergelegd in hoofdstuk 4, paragraaf 4.7 van het Handboek Toevoegen, editie mei 2004. Onder punt 4.7.4.1 van het bedoelde Handboek is vermeld dat wanneer een rechtzoekende in de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) is opgenomen, de inhoudingen worden aangemerkt als bijzondere uitgaven in de zin van artikel 7, tweede lid, van het Bdr. Het feitelijk beschikbare inkomen, dat blijkt uit de rechterlijke uitspraak, is uitgangspunt voor het vaststellen van de draagkracht.
2.2. De Raad heeft de aanvraag van appellant afgewezen op de grond dat zijn inkomen de in artikel 34, eerste lid, van de Wrb genoemde grens overschrijdt.
2.3. Appellant betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het feit dat appellant op advies van de Stadsbank Haarlem al vanaf 19 september 2005 reserveerde voor zijn komende WSNP-schuldsaneringsboedel, geen invloed heeft op de draagkracht. Vaststaat dat appellant ten tijde van de aanvraag, noch binnen een maand na indiening daarvan tot de WSNP was toegelaten. Gelet hierop heeft de Raad zich, gegeven het gehanteerde Handboek Toevoegen, op het standpunt kunnen stellen dat bedoelde reserveringen geen bijzondere uitgaven in de zin van artikel 7, tweede lid, van het Bdr zijn. Het betoog van appellant dat de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam deze reserveringen wel rekent tot de bijzondere uitgaven in hier bedoelde zin, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellant niet voldoende concreet heeft onderbouwd dat de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam een andere beslissing zou hebben genomen dan het bij de rechtbank bestreden besluit.
2.4. Appellant heeft op 19 december 2005 een nieuwe aanvraag ingediend. Dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat appellant heeft nagelaten een nieuwe aanvraag in te dienen, leidt niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, reeds omdat het geen dragende overweging betreft.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Visser
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2007
148