
Jurisprudentie
BB0799
Datum uitspraak2007-08-01
Datum gepubliceerd2007-08-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200607865/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200607865/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 20 september 2006 heeft verweerder de op 18 oktober 1988 aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Texaco Petroleum Maatschappij Nederland B.V." verleende milieuvergunning voor een tankstation gelegen op het perceel Burgemeester J. Dijkstraweg 1 te Franeker (hierna: de inrichting), voor zover het de opslag en verkoop van LPG betreft, met toepassing van artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer ingetrokken. Dit besluit is op 21 september 2006 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200607865/1.
Datum uitspraak: 1 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2006 heeft verweerder de op 18 oktober 1988 aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Texaco Petroleum Maatschappij Nederland B.V." verleende milieuvergunning voor een tankstation gelegen op het perceel Burgemeester J. Dijkstraweg 1 te Franeker (hierna: de inrichting), voor zover het de opslag en verkoop van LPG betreft, met toepassing van artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer ingetrokken. Dit besluit is op 21 september 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 27 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 30 oktober 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 december 2006.
Bij brief van 16 januari 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door M. Nutters, P. Talsma, alsmede mr. M.C. de Smidt, advocaat te Den Haag, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.D. van der Ploeg, ambtenaar van de gemeente, en ing. K. Bokma, medewerker van de Milieuadviesdienst te Leeuwarden, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel m, onder d, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: het Bevi), voor zover hier van belang, wordt onder kwetsbaar object verstaan: kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder f, van het Bevi, voor zover hier van belang, wordt onder beperkt kwetsbaar object verstaan: sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden voor zover zij niet onder onderdeel m, onder d, vallen.
Ingevolge artikel 17, tweede lid van het Bevi draagt het bevoegd gezag er zorg voor dat, indien op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit (27 oktober 2004) de afstand van een inrichting als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onderdelen a tot en met d, tot een kwetsbaar object kleiner is dan de bij regeling van Onze Minister vastgestelde afstand tot kwetsbare objecten, binnen drie jaar na dat tijdstip wordt voldaan aan de bij die regeling vastgestelde afstand.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: de Revi) gelden in afwijking van het eerste lid de afstanden, bedoeld in de artikelen 2 en 9, tot de grens van het gebied dat bestemd is voor het verblijf van personen, indien het desbetreffende object een sportterrein of een kampeer- of ander recreatieterrein bestemd voor het verblijf van personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen is.
Uit tabel 2, van bijlage 1, bij de Revi volgt dat de minimaal aan te houden afstand tussen het vulpunt van de inrichting en de grens van het recreatieterrein dat is bestemd voor het verblijf van personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen 25 meter dient te bedragen.
Ingevolge artikel 8.25, eerst lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, kan het bevoegd gezag een vergunning voor een inrichting geheel of gedeeltelijk intrekken indien de inrichting ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt en toepassing van artikel 8.23 redelijkerwijs daarvoor geen oplossing biedt.
2.2. Aan het bestreden besluit ligt de overweging van verweerder ten grondslag dat niet wordt voldaan aan de ingevolge de Revi aan te houden afstand tussen de inrichting en de grens van het recreatiecentrum Bloemketerp, dat volgens verweerder in zijn geheel een kwetsbaar object is in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel m, onder d, van het Bevi. Gelet hierop bestaat er volgens verweerder voor de inrichting per 27 oktober 2007 de saneringsplicht bedoeld in artikel 17 van het Bevi.
2.3. Appellante, die de huurster en exploitante is van het desbetreffende tankstation, voert aan dat verweerder een deel van het terrein van het recreatiecentrum Bloemketerp dat is gelegen direct achter de inrichting (hierna: het terrein) ten onrechte heeft aangemerkt als een kwetsbaar object in de zin van het Bevi. Volgens appellant is het terrein een beperkt kwetsbaar object waarvoor de saneringsplicht bedoeld in artikel 17 van het Bevi niet geldt.
2.4. Volgens het bestemmingsplan geldt voor het recreatiecentrum Bloemketerp de algemene bestemming recreatieve doeleinden. Er mogen echter geen kampeermiddelen (dienende tot nachtverblijf) worden geplaatst op enig deel van het terrein dat minder dan 80 meter van de inrichting is verwijderd. Voorts is ter zitting gebleken dat het terrein ook feitelijk bestemd is voor recreatieve doeleinden die niet onder de definitie van kwetsbaar object als bedoeld in het Bevi vallen. Nu het feitelijk gebruik doorslaggevend is, dient het terrein aangemerkt te worden als een beperkt kwetsbaar object. Voor zover het recreatiecentrum Bloemketerp een kwetsbaar object is, ligt het op meer dan 80 meter van de inrichting, zodat wordt voldaan aan de ingevolge de Revi aan te houden afstand tussen de inrichting en de grens van het recreatieterrein dat is bestemd voor het verblijf van personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen. Derhalve bestaat geen saneringsplicht als bedoeld in artikel 17 van het Bevi. Gelet hierop heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de inrichting ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt en dat tot gedeeltelijke intrekking van de vergunning kon worden overgegaan. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer.
2.5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel van 20 september 2006;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Franekeradeel aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Franekeradeel aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. G.N. Roes, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Van Leeuwen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2007
312-492.