
Jurisprudentie
BB0734
Datum uitspraak2007-07-26
Datum gepubliceerd2007-08-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5515 CSV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5515 CSV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzekeringsplicht. Arbeidsverhouding met geregeld exclusief bemiddelingswerk. Opzet of grove schuld.
Uitspraak
06/5515 CSV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] Enter (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 8 augustus 2006, 05/1087 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 26 juli 2007.
I. PROCESVERLOOP
Appellant is in hoger beroep gekomen van de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld op 28 juni 2007, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.A. Schuring, advocaat te Wierden. Het Uwv heeft zich, na schriftelijk bericht vooraf, niet doen vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, in overeenstemming met het na bezwaar genomen besluit van 4 augustus 2005, op goede gronden die de Raad tot de zijne maakt, geoordeeld dat tussen appellant en [K.] in de jaren in geding 2001-2003 een arbeidsverhouding met geregeld exclusief bemiddelingswerk door laatstgenoemde tegen beloning heeft bestaan die op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c van sociale werknemersverzekeringswetten als de Ziektewet, de Werkloosheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering terecht als een tot verzekeringsplicht leidende dienstbetrekking is beschouwd. Dat, naar appellant aanvoert, haar accountant evenmin als hijzelf reden zag om aan te nemen dat er mogelijk sprake was van een dienstverband, doet hieraan naar het oordeel van de Raad niet af.
Voorts heeft de rechtbank bij dezelfde uitspraak, eveneens met het Uwv, geoordeeld dat de aan [K.] gedane betalingen als loon in de zin van artikel 4 van de CSV dienen te worden aangemerkt en dat appellant er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat een gedeelte hiervan onkostenvergoedingen betrof. Tegenover de stelling in hoger beroep
dat uit de winst- en verliesrekeningen van [K.] valt af te leiden dat het hier om kilometerkosten voor de auto, representatiekosten en kosten van telefoon en porti ging is de Raad evenwel in aansluiting op de zienswijze van de rechtbank de mening toegedaan dat een simpele postenvermelding aan onkosten nog niet daadwerkelijk en gespecificeerd controleerbare onkosten aantoont, althans aannemelijk maakt in de zin als aangegeven, laat staan als concreet gemaakt ten behoeve van het hier relevante bemiddelingswerk van [K.] voor appellant.
De Raad merkt hierbij nog op dat de gedane premiecorrecties in congruentie met als regulier aangehouden loonopgaven bij gebreke ook aan adequate tegenberekeningen niet voor onjuist kunnen worden gehouden.
Tenslotte heeft de rechtbank, uitgaande van een tot verzekerings- en premieplicht leidend te onderkennen dienstverband tussen appellant en [K.], met het Uwv een naar vaste maatstaven gemotiveerde boetewaardige vergrijp/overtreding uit hoofde van opzet of grove schuld met daaraan verbonden boetes aangenomen. Appellant bestrijdt in hoger beroep de juistheid van deze benadering en ziet in een en ander kennelijk niet meer dan een niet aan appellant te verwijten misslag.
De Raad deelt ook in het licht van gevestigde jurisprudentie deze zienswijze niet en is van oordeel dat appellant als werkgever de aanwezigheid van een dienstverband als hogerbedoeld in redelijkheid had kunnen onderkenen en daaromtrent bij enige twijfel informatie had dienen te betrekken bij het Uwv. Daarmede is voor de Raad met het voorbijzien aan loonopgaven uit dienstverband de aanwezigheid van een boetewaardige gedraging/overtreding tenminste uit hoofde van grove schuld van appellant als werkgever gegeven en kan het daartegen gerichte betoog van appellant tenderende naar een niet verwijtbare gedraging, wat daarvan overigens zij, reeds om die reden niet slagen.
Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2007.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) R.E. Lysen.