Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0705

Datum uitspraak2007-07-31
Datum gepubliceerd2007-08-01
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5451 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verlaging met terugwerkende kracht van het (vervolg)dagloon van de WAO-uitkering in verband met gefingeerd dienstverband.


Uitspraak

06/5451 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 7 augustus 2006, 06/137 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv), Datum uitspraak: 31 juli 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. H.S.K. Jap-A-Joe, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2007, waar appellante niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.J. van Kuilenburg, werkzaam bij het Uwv. II. OVERWEGINGEN De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de regelgeving, zoals die luidde ten tijde hier van belang. Bij besluit van 17 januari 2001 is aan appellante met ingang van 30 december 2000 een uitkering toegekend ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot100% en gebaseerd op een (vervolg)dagloon van € 68,69. Bij de berekening van dit dagloon is uitgegaan van een dienstverband bij [werkgever 1] (hierna: [werkgever 1]) voor 21 uur per week en van een dienstverband bij [werkgever 2] (hierna: [werkgever 2]) voor 40 uur per week. Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek naar [werkgever 2] en haar bestuurders heeft R.J. de Haan, senior-opsporingsfunctionaris bij het Uwv, in samenwerking met de FIOD en de SIOD een nader onderzoek ingesteld naar het gebruik van gefingeerde dienstverbanden bij [werkgever 2]. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport werknemersfraude van 31 januari 2005. Op grond van deze resultaten heeft het Uwv bij besluit van 14 juli 2005 besloten het (vervolg)dagloon van de WAO-uitkering van appellante met terugwerkende kracht vanaf 30 december 2000 te verlagen en vast te stellen op € 41,70. Bij besluit op bezwaar van 12 december 2005 (hierna: het bestreden besluit) is het bezwaar tegen vorengenoemd besluit ongegrond verklaard. Het Uwv heeft hieraan, onder verwijzing naar het fraudeonderzoek, ten grondslag gelegd dat appellante nimmer werkzaam is geweest voor [werkgever 2] en dat er derhalve geen sprake is geweest van een dienstbetrekking bij [werkgever 2]. Het WAO-dagloon dient enkel te worden gebaseerd op het loon dat appellante in het jaar voorafgaande aan haar eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 1 januari 2000 bij [werkgever 1] heeft verdiend. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Namens appellante is in hoger beroep de juistheid van die uitspraak bestreden. Appellante blijft met klem ontkennen dat er sprake was van een gefingeerd dienstverband bij [werkgever 2]. De Raad onderschrijft het uitvoerig gemotiveerde oordeel van de rechtbank dat op grond van het uitgebreide, inzichtelijke frauderapport dat is voorzien van een grote hoeveelheid processen-verbaal van getuigenverhoren en verhoren van verdachten, waaronder appellante, genoegzaam is komen vast te staan dat appellante geen werkzaamheden heeft verricht voor [werkgever 2]. Appellante heeft, geconfronteerd met de resultaten van dit onderzoek, geen verifieerbare bewijzen kunnen overleggen - ook niet in hoger beroep - die twijfel wekken over de uitkomst van dit onderzoek. Met het vorenstaande staat vast dat het Uwv terecht aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd dat met betrekking tot de toekenning van een WAO-uitkering met ingang van 30 december 2000 voor de hoogte van het dagloon enkel kan worden uitgegaan van het loon dat appellante in het jaar voorafgaande aan haar eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 1 januari 2000 bij [werkgever 1] heeft verdiend en bij dat besluit terecht het vervolgdagloon alsnog heeft verlaagd en vastgesteld op € 41,70. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2007. (get.) R.C. Schoemaker. (get.) D. Olthof.