Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0671

Datum uitspraak2007-07-18
Datum gepubliceerd2007-08-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/74 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering kosten in bezwaar. De nieuwe grondslag voor de weigering om ziekengeld uit te keren was ingegeven door informatie die in de bezwaarfase is verstrekt en die in de primaire besluitvormingsfase nog niet bekend was.


Uitspraak

06/74 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 25 november 2005, 05/269 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 18 juli 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. P.J. de Rooij, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2007. Appellante is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.A.A. Soer. II. OVERWEGINGEN De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden. Bij besluit van 27 september 2004 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat met ingang van 1 september 2004 blijvend en geheel ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) wordt geweigerd. Hierbij is vermeld dat appellante een benadelingshandeling heeft gepleegd omdat zij zich zodanig heeft gedragen dat zij wegens een dringende reden is ontslagen. In bezwaar tegen dit besluit heeft appellante naar voren gebracht dat het ontslag op staande voet is ingetrokken en dat de werkgever loon heeft doorbetaald tot 1 november 2004, de datum waarop de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter is ontbonden. Bij besluit van 14 januari 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Hierbij is aangegeven dat, nu de werkgever is teruggekomen op het ontslag op staande voet en tot 1 november 2004 loon heeft doorbetaald, per 1 september 2004 ziekengeld moet worden geweigerd op grond van artikel 29 van de ZW. Bij dit besluit heeft het Uwv geweigerd de kosten die appellante heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar te vergoeden, omdat het bezwaar ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat een heroverweging op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ertoe kan leiden dat in het besluit op bezwaar een ten opzichte van het primaire besluit gewijzigde motivering wordt neergelegd. Indien hierbij het primaire besluit wordt gehandhaafd, is er volgens de rechtbank geen reden om het bezwaar gegrond te verklaren. Voor een vergoeding van de proceskosten op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding, nu het primaire besluit niet is herroepen. In hoger beroep heeft appellante zich, evenals in eerste aanleg, op het standpunt gesteld dat er voldoende reden is om de gemaakte kosten te vergoeden. Hierbij heeft appellante erop gewezen dat de aanvankelijk gebruikte motivering ondeugdelijk was en dat de uiteindelijk gehanteerde motivering aanzienlijk afwijkt van de oorspronkelijke. Het Uwv had het bezwaar gegrond dan wel niet-ontvankelijk moeten verklaren. Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. De Raad overweegt als volgt. In artikel 7:15, tweede lid, eerste volzin, van de Awb is bepaald dat de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Bij het bestreden besluit is het primaire besluit tot weigering van ziekengeld per 1 september 2004 gehandhaafd. Hierbij is de grondslag aangepast in die zin dat de weigering uiteindelijk is gebaseerd op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de ZW in plaats van op artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW. Het bestreden besluit strekt evenwel nog steeds tot het niet toekennen van ziekengeld per 1 september 2004. Daarom is er, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, naar het oordeel van de Raad geen sprake van een herroepen in de zin van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb noch van gehoudenheid van het Uwv tot herroepen. In dit verband verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 23 augustus 2006, LJN: AY8044. De Raad voegt hier nog aan toe dat de nieuwe grondslag voor de weigering om ziekengeld uit te keren was ingegeven door informatie die door appellante in de bezwaarfase is verstrekt en die in de primaire besluitvormingsfase nog niet bekend was. Daarom kan evenmin worden gesproken van aan het Uwv te wijten onrechtmatigheid, zoals bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Awb heeft de Raad geen aanleiding gezien. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.C.M. van Laar. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. van Netten als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2007. (get.) M.C.M. van Laar. (get.) A. van Netten.