Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0670

Datum uitspraak2007-07-27
Datum gepubliceerd2007-08-01
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1134 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Schatting WAO.


Uitspraak

05/1134 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 12 januari 2005, 04/852 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 27 juli 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. O. Labordus, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te Rijswijk, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2007. Appellante is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.G.M. Huijs. II. OVERWEGINGEN Het beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 24 juni 2004 (bestreden besluit) waarbij het Uwv heeft gehandhaafd zijn besluit van 30 juni 2003, strekkende tot verlaging van de naar een mate van 80 tot 100% berekende uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering per 19 augustus 2003 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak geoordeeld dat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit juist moeten worden geacht. Appellante heeft in hoger beroep doen aanvoeren, dat haar medische beperkingen door de (bezwaar)verzekeringsartsen zijn onderschat. Op de datum in geding was zij in verband met zowel haar lichamelijke als psychische klachten niet in staat arbeid te verrichten. Door de haar behandelende artsen is vastgesteld dat op de datum in geding sprake was van een burn-out. De Raad overweegt als volgt. Voor wat betreft de medische grondslag kent de Raad evenals de rechtbank doorslaggevende betekenis toe aan de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen. Naar het oordeel van de Raad is het onderzoek zorgvuldig en weloverwogen geweest, is de informatie van de behandelende sector meegewogen en is in de Functionele Mogelijkheden Lijst in voldoende mate rekening gehouden met de klachten van appellante. In hetgeen namens appellante is aangevoerd, ziet de Raad geen aanknopingspunten om de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsartsen voor onjuist te houden. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag merkt de Raad allereerst op dat ter zitting van de zijde van het Uwv aangegeven is, dat de aan appellante voorgehouden functie productiemedewerker industrie niet langer wordt gehandhaafd als passend voor appellante, vanwege de beperkingen van appellante bij het aspect zitten en de mogelijkheid tot vertreden binnen deze functie. Indien echter de reservefunctie parkeercontroleur hiervoor in de plaats gesteld wordt, levert de herberekening een mate van arbeidsongeschiktheid van 19,6% op, zodat het resultaat van de schatting niet wijzigt. De Raad heeft, uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid, geen grond om ervan uit te gaan dat de aan appellante voorgehouden functies voor haar in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn Het hoger beroep slaagt niet. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2007. (get.) D.J. van der Vos. (get.) W.R. de Vries.