Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0648

Datum uitspraak2007-07-25
Datum gepubliceerd2007-07-31
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers0600466
Statusgepubliceerd


Indicatie

Tussen partijen staat vast dat de ingestelde begeleidingscommissie (de directie van) Landal heeft geadviseerd om de hardheidsclausule niet toe te passen. Onder die omstandigheden heeft [appellante ] haar stelling dat Landal het sociaal plan niet correct heeft toegepast (ook) naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. [appellante ] heeft aan deze stelling immers slechts ten grondslag gelegd - kort gezegd - dat het sociaal plan vanwege haar persoonlijke omstandigheden tot onbillijke resultaten leidt, doordat de WW-uitkering in mindering wordt gebracht op haar ANW-uitkering. Dat gegeven alleen rechtvaardigt echter, gelet op de tekst van artikel 2.3 van het sociaal plan, niet dat Landal gehouden is om in positieve zin van het sociaal plan af te wijken. Nu de begeleidingscommissie Landal heeft geadviseerd om de hardheidsclausule niet toe te passen, heeft Landal in redelijkheid kunnen besluiten om niet in voor [appellante ] positieve zin van het sociaal plan af te wijken. [...] In dit kader is van belang dat gesteld noch gebleken is dat het advies niet op basis van de volledige gegevens en/of niet op formeel correcte wijze is tot stand gekomen. Het hof verwerpt derhalve de stelling van [appellante ] dat Landal in strijd met het sociaal plan heeft gehandeld door de hardheidsclausule niet toe te passen.
De vraag die resteert is of het ontslag van [appellante ] desalniettemin kennelijk onredelijk is vanwege de gevolgen ervan voor [appellante ]. Het hof stelt bij het antwoord op die vraag voorop dat tussen partijen niet ter discussie staat dat aan [appellante ] een vergoeding is betaald die overeenkomt met hetgeen zij op grond van het sociaal plan dient te ontvangen. Dat dit sociaal plan, dat in overleg met de vakbonden en de ondernemingsraad tot stand is gekomen, in zijn algemeenheid geen recht zou doen aan de gerechtvaardigde belangen van de bij het collectief ontslag betrokken werknemers van Landal, is gesteld noch gebleken. Waar het in het geschil tussen partijen om gaat is of toekenning van een vergoeding conform het toepasselijke sociaal plan in het geval van [appellante ] onbillijk is. Volgens vaste rechtspraak vormt de omstandigheid dat een voorziening is aangeboden die in overeenstemming is met een in overleg met een representatieve vakorganisatie gesloten sociaal plan een aanwijzing dat die voorziening voor een ongeorganiseerde werknemer toereikend is, zij het dat de redelijkheid van die voorziening bij betwisting door de rechter moet worden beoordeeld (vgl. HR 14 juni 2002, NJ 2003, 324). [...] Gelet op deze omstandigheden oordeelt het hof het aan [appellante ] verleende ontslag onder toekenning aan haar van de met inachtneming van het sociaal plan bepaalde vergoeding niet kennelijk onredelijk.


Uitspraak

Arrest d.d. 25 juli 2007 Rolnummer 0600466 HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: [appellante], wonende te [woonplaats], appellante, in eerste aanleg: eiseres, hierna te noemen: [appellante ], procureur: mr. J.V. van Ophem, tegen Landal Greenparks Beheer en Projecten B.V., gevestigd te Groningen, geïntimeerde, in eerste aanleg: gedaagde, hierna te noemen: Landal, procureur: mr. L.R.C. Bos. Het geding in eerste instantie In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 2 augustus 2006 door de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter). Het geding in hoger beroep Bij exploot van 14 september 2006 is door [appellante ] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van Landal tegen de zitting van 27 september 2006. Bij memorie van grieven zijn producties overgelegd. De conclusie van deze memorie luidt: "dat [appellante ] de eer heeft te concluderen dat het uw Hof moge behagen het vonnis van de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen d.d. 2 augustus 2006 tussen partijen gewezen te vernietigen, en al dan niet met verbetering en/of aanvulling van de gronden, opnieuw recht doende bij arrest de gevraagde voorzieningen alsnog toe te wijzen, met veroordeling van Landal in de kosten van beide instanties." Bij memorie van antwoord is door Landal onder overlegging van producties verweer gevoerd met als conclusie: "dat het het Gerechtshof behage bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Rechtbank Groningen, d.d. 2 augustus 2006 tussen appellant als eiser en geïntimeerde gewezen te bekrachtigen, zulks desnoods onder verbetering van de gronden waarop het vonnis berust, met veroordeling van appellant in de kosten van beide instanties." Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. De grieven [appellante ] heeft twee grieven opgeworpen. De beoordeling Vaststaande feiten 1. [appellante ] heeft geen grieven gericht tegen de weergave door de kantonrechter van de feiten in rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.6, zodat ook in appel van deze feiten kan worden uitgegaan. De feiten komen op het volgende neer. 1.1. [appellante ] is op 5 juli 1999 bij (de rechtsvoorgangster van) Landal in dienst getreden. Zij was laatstelijk voor 12 uren per week op de afdeling reserveringen te Groningen werkzaam als medewerkster reserveringen tegen een salaris van € 652,75 bruto per maand. 1.2. Landal heeft gereorganiseerd, waarbij de reserveringsafdeling in Groningen is opgeheven. 1.3. Landal heeft om vergunning verzocht voor het collectief ontslag van 62 werknemers, waaronder [appellante ]. Na op 12 juli 2005 verkregen vergunning heeft Landal de arbeidsovereenkomst met [appellante ] opgezegd tegen 1 september 2005. [appellante ] was op dat moment 61 jaar. 1.4. Landal heeft [appellante ] bij het ontslag een vergoeding toegekend van € 8.459,52 bruto. De vergoeding was gebaseerd op een met de vakbonden overeengekomen en door de Ondernemingsraad van Landal goedgekeurd sociaal plan. Op grond van dit plan kon [appellante ] tevens gebruik maken van een outplacement traject ter waarde van € 4.000,00. 1.5. [appellante ] had bij het uitbrengen van de inleidende dagvaarding, in februari 2006, ander werk gevonden. De procedure in eerste aanleg 2. [appellante ] heeft Landal gedagvaard voor de kantonrechter en gevorderd dat de kantonrechter voor recht zou verklaren dat het verleende ontslag kennelijk onredelijk was, dat hij de arbeidsovereenkomst zou herstellen, althans een redelijke schadevergoeding zou toekennen en dat hij Landal zou veroordelen in de (buitengerechtelijke) kosten. 3. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante ] afgewezen. Hij overwoog dat het aan [appellante ] verleende ontslag niet kennelijk onredelijk was. Naar het oordeel van de kantonrechter had [appellante ] haar stelling dat haar op grond van een bijzondere positie een beroep zou toekomen op de hardheidsclausule uit het sociaal plan onvoldoende onderbouwd. De grieven 4. Grief 2 heeft geen zelfstandige betekenis. 5. Grief 1 keert zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellante ] haar stelling dat haar een beroep toekomt op de hardheidsclausule uit het sociaal plan vanwege haar bijzondere positie onvoldoende heeft onderbouwd. Volgens [appellante ] heeft Landal het toepasselijke sociaal plan niet correct toegepast door geen gevolg te geven aan de hardheidsclausule. Zij voert verder aan (memorie van grieven nr. 12 e.v.), naar het hof begrijpt, dat ook wanneer het plan wel correct is toegepast, het ontslag vanwege de gevolgen ervan kennelijk onredelijk is. 6. De hardheidsclausule van het sociaal plan, waarop [appellante ] een beroep doet, is vastgelegd in artikel 3.2 en luidt aldus: “In de gevallen waarin toepassing van dit Sociaal Plan, gezien de persoonlijke omstandigheden van een medewerker, tot een voor hem onbillijke situatie zou leiden kan de directie van Landal GeenParks Holding B.V., na advies van de begeleidingscommissie als bedoeld in artikel 3.7, in voor de betrokken werknemer gunstige zin van het plan afwijken.” 7. Artikel 3.2 biedt de directie van Landal aldus de bevoegdheid om na een advies van de begeleidingscommissie op grond van de persoonlijke omstandigheden van de betrokken werknemer in voor hem positieve zin van het sociaal plan af te wijken. De werkgever is daartoe echter niet verplicht, ook niet wanneer die omstandigheden er toe leiden dat het sociaal plan tot een voor de werkgever onbillijk resultaat leidt. 8. Tussen partijen staat vast dat de ingestelde begeleidingscommissie (de directie van) Landal heeft geadviseerd om de hardheidsclausule niet toe te passen. Onder die omstandigheden heeft [appellante ] haar stelling dat Landal het sociaal plan niet correct heeft toegepast (ook) naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. [appellante ] heeft aan deze stelling immers slechts ten grondslag gelegd - kort gezegd - dat het sociaal plan vanwege haar persoonlijke omstandigheden tot onbillijke resultaten leidt, doordat de WW-uitkering in mindering wordt gebracht op haar ANW-uitkering. Dat gegeven alleen rechtvaardigt echter, gelet op de tekst van artikel 2.3 van het sociaal plan, niet dat Landal gehouden is om in positieve zin van het sociaal plan af te wijken. Nu de begeleidingscommissie Landal heeft geadviseerd om de hardheidsclausule niet toe te passen, heeft Landal in redelijkheid kunnen besluiten om niet in voor [appellante ] positieve zin van het sociaal plan af te wijken. Dat het advies van de begeleidingscommissie summier is, zoals [appellante ] stelt, doet daaraan niet af. In dit kader is van belang dat gesteld noch gebleken is dat het advies niet op basis van de volledige gegevens en/of niet op formeel correcte wijze is tot stand gekomen. 9. Het hof verwerpt derhalve de stelling van [appellante ] dat Landal in strijd met het sociaal plan heeft gehandeld door de hardheidsclausule niet toe te passen. 10. De vraag die resteert is of het ontslag van [appellante ] desalniettemin kennelijk onredelijk is vanwege de gevolgen ervan voor [appellante ]. Het hof stelt bij het antwoord op die vraag voorop dat tussen partijen niet ter discussie staat dat aan [appellante ] een vergoeding is betaald die overeenkomt met hetgeen zij op grond van het sociaal plan dient te ontvangen. Dat dit sociaal plan, dat in overleg met de vakbonden en de ondernemingsraad tot stand is gekomen, in zijn algemeenheid geen recht zou doen aan de gerechtvaardigde belangen van de bij het collectief ontslag betrokken werknemers van Landal, is gesteld noch gebleken. Waar het in het geschil tussen partijen om gaat is of toekenning van een vergoeding conform het toepasselijke sociaal plan in het geval van [appellante ] onbillijk is 11. Volgens vaste rechtspraak vormt de omstandigheid dat een voorziening is aangeboden die in overeenstemming is met een in overleg met een representatieve vakorganisatie gesloten sociaal plan een aanwijzing dat die voorziening voor een ongeorganiseerde werknemer toereikend is, zij het dat de redelijkheid van die voorziening bij betwisting door de rechter moet worden beoordeeld (vgl. HR 14 juni 2002, NJ 2003, 324). Het hof gaat er overigens vanuit dat [appellante ] niet georganiseerd is, nu zulks niet is gesteld of gebleken. 12. Bij de beoordeling van de redelijkheid van het ontslag van [appellante ] neemt het hof de volgende aspecten in aanmerking: - De (bedrijfseconomische) noodzaak van het collectief ontslag staat niet ter discussie; - Aan [appellante ] is een vergoeding toegekend die overeenkomt met de zogenaamde kantonrechtersvergoeding (C factor 1). De vergoeding was ongeveer gelijk aan een jaarsalaris (inclusief vakantietoeslag); - [appellante ] had al betrekkelijk kort na het einde van de arbeidsovereenkomst met Landal - in ieder geval binnen een half jaar- ander werk. Gesteld noch gebleken is dat zij met dit werk minder verdiende dan met het werk bij Landal. Ofschoon de situatie ten tijde van het einde van de arbeidsovereenkomst doorslaggevend is, mag naar het oordeel van het hof met deze omstandigheid wel rekening worden gehouden omdat deze een aanwijzing vormt voor hetgeen op dat beoordelingsmoment mocht worden verwacht (vergelijk HR 3 maart 1995, NJ 1995, 451 en HR 17 oktober 1997, NJ 1999, 266); - Landal heeft al haar werknemers, waaronder [appellante ], een outplacement traject aangeboden en de kosten daarvan voor haar rekening genomen. Gelet op deze omstandigheden oordeelt het hof het aan [appellante ] verleende ontslag onder toekenning aan haar van de met inachtneming van het sociaal plan bepaalde vergoeding niet kennelijk onredelijk. 13. Aan hetgeen hiervoor is overwogen, doet niet af dat [appellante ] feitelijk minder profijt heeft van toekenning van een WW-uitkering dan een andere ex-werknemer van landal die niet tevens een ANW-uitkering ontvangt. Evenmin doet er aan af dat [appellante ] geen baan is aangeboden bij Landal in Voorburg. In verband met dit laatste is van belang dat [appellante ] in de inleidende dagvaarding (nr. 4) zelf heeft aangegeven dat een baan in Voorburg niet passend was voor haar. Haar stelling dat Landal haar onvoldoende heeft geïnformeerd over de vacature van receptioniste in Groningen heeft [appellante ], in het licht van de gemotiveerde betwisting door Landal, onvoldoende onderbouwd. 14. De slotsom is dat het aan [appellante ] verleende ontslag naar het oordeel van het hof niet kennelijk onredelijk is. De grieven falen derhalve. 15. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [appellante ] veroordeeld in de proceskosten (1 punt, tarief II). De beslissing Het gerechtshof: bekrachtigt het vonnis van 2 augustus 2006; veroordeelt [appellante ] in de proceskosten in hoger beroep en bepaalt deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van Landal gevallen, op € 248,00 voor verschotten en op € 771,00 voor salaris procureur. Aldus gewezen door mrs Mollema, voorzitter, Kuiper en De Hek, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 25 juli 2007.