Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0616

Datum uitspraak2007-07-26
Datum gepubliceerd2007-07-30
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 07/1697 en SBR 07/1369
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Beroep tegen het besluit waarbij de verleende bouwvergunning voor het plaatsen van een open zwembad in stand is gelaten. Voor het plaatsen van een zwembad is vrijstelling van het bestemmingsplan noodzakelijk. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan verweerder geen gebruik maken van zijn bevoegdheid een binnenplanse vrijstelling te verlenen.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummers: SBR 07/1697 VV en SBR 07/1369 1a uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 juli 2007 op het verzoek om voorlopige voo[eiser]g, tevens uitspraak in de hoofdzaak inzake [eisers], allen wonende te Bilthoven, eisers, tegen het College van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt, verweerder. Inleiding 1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van 19 april 2007, waarbij verweerder de bij besluit van 1 mei 2006 aan [vergunninghouder] (hierna: de vergunninghouder) verleende vrijstelling heeft ingetrokken en de verleende bouwvergunning voor het plaatsen van een open zwembad op het perceel [adres] te Bilthoven (hierna: het zwembad) in stand heeft gelaten. 1.2 Het verzoek is op 12 juli 2007 ter zitting behandeld, waar eisers, met uitzondering van [eiser], in persoon zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Marinus, werkzaam bij de gemeente De Bilt. Voorts is de vergunninghouder in persoon ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. M.J.G.H. Verviers, advocaat te Utrecht. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor. Ten aanzien van het beroep (SBR 07/1369): 2.3 Ingevolge artikel 44 van de Woningwet moet een bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan het Bouwbesluit, de van toepassing zijnde bouwverordening dan wel in strijd is met het bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen. 2.4 Eisers stellen zich op het standpunt dat de bouwvergunning ten onrechte is verleend nu het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Er is volgens eisers sprake van een onzorgvuldige besluitvorming en er is onvoldoende rekening gehouden met de belangen van de omwonenden. 2.5 Ingevolge het vigerende bestemmingsplan "Paltzerweg 1977" geldt ter plaatse de bestemming "tuinen en erven". Ingevolge het bestemmingsplan "parapluregelingen" (vastgesteld door de gemeenteraad op 25 september 2003) zijn met betrekking tot woninguitbreiding en bijgebouwen bij woningen nieuwe en uniforme voorschriften opgenomen ter vervanging van de in de aparte bijlage genoemde bestemmingsplannen vigerende bepalingen voor tuin- en erfbebouwing bij woningen, waaronder die in het bestemmingsplan "Paltzerweg 1977". Tevens wordt in de in die bijlage genoemde bestemmingsplannen, waaronder het bestemmingsplan "Paltzerweg 1977", voorzien van een nieuw begrip "bouwperceel", opgenomen ter vervanging van het thans vigerende begrip bouwperceel in artikel 1 van al deze bestemmingsplannen. Onder de begripsbepaling bouwperceel wordt verstaan een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "tuinen en erven" aangewezen gronden bestemd voor tuinen en erven, met de bij het hoofdgebouw behorende bouwwerken en open terreinen, voor zover liggende op hetzelfde bouwperceel als het hoofdgebouw en onverminderd hetgeen in de volgende leden van dit artikel omtrent bebouwing en gebruik wordt bepaald en met inachtneming van het bepaalde in artikel 15. Ingevolge het tweede lid, onder a, van artikel 8 van de planvoorschriften wordt ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde gronden bepaald dat, voorzover de gronden niet gearceerd staan aangegeven, geen gebouwen mogen worden gebouwd. Met het in werking treden van het bestemmingsplan "parapluregelingen" is artikel 8, tweede lid, onder b, van de planvoorschriften met betrekking tot bijgebouwen op de gronden die wel gearceerd staan aangegeven, vervallen. Eveneens is daarbij de vrijstellingsbepaling van het derde lid, onder a, van de planvoorschriften vervallen. Ingevolge artikel 8, derde lid, onder b, van de planvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in het tweede lid onder b, mits de perceelbreedte per woning minimaal 20 m bedraagt en de oppervlakte van het gearceerde gedeelte van het bouwperceel minimaal 500 m² bedraagt, voor de bouw van een open of overdekt zwembad per bouwperceel tot een maximum van 100 m² en een goothoogte van 3 m en met inachtneming van het bepaalde in artikel 15, zevende lid. 2.6 Bij besluit van 1 mei 2006 heeft verweerder de vergunninghouder vrijstelling als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening juncto artikel 15, zevende lid, van de planvoorschriften en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van het zwembad. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat is gebleken dat het bouwplan in overeenstemming is met het vigerende bestemmingsplan, zodat voor dit bouwplan geen vrijstelling nodig was. Verweerder heeft geconcludeerd dat een zwembad een voorziening bij een woning is. Aangezien het bouwplan moet worden aangemerkt als een bouwwerk, geen gebouw zijnde, is er geen vrijstelling nodig als bedoeld in artikel 15 van de planvoorschriften dat ziet op het gebruik van gebouwen. 2.7 In aanmerking genomen het bepaalde in artikel 8 van de planvoorschriften en de daarbij te hanteren begripsomschrijvingen, in samenhang met hetgeen daarover is bepaald in het bestemmingsplan Parapluregeling, overweegt de voorzieningenrechter allereerst het volgende. De vergunninghouder wenst de bouw van het zwembad te realiseren op het door hem aangekochte perceel dat deels achter zijn woning, maar ook deels achter de woningen van twee eisers is gelegen. Hoewel de vergunninghouder daardoor eigenaar is geworden van twee kadastrale percelen, ziet de voorzieningenrechter, in aanmerking genomen de begripsomschrijving van "bouwperceel" en gelet op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 26 mei 2004, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer: AO9984), geen aanknopingspunten om aan te nemen dat in de onderhavige situatie ook sprake is van twee bouwpercelen. De aan elkaar grenzende percelen van de vergunninghouder zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan te merken als één bouwperceel, zodat wordt voldaan aan de voorwaarde dat het zwembad als bijbehorend bouwwerk bij de woning op hetzelfde bouwperceel moet zijn gelegen. 2.8 Het geschil spitst zich vervolgens voorts toe op de vraag of voor de bouw van het zwembad vrijstelling van het bestemmingsplan noodzakelijk is. De voorzieningenrechter merkt in dit verband op dat de tekst van het bestemmingsplan op dit onderdeel niet uitblinkt in helderheid. De voorzieningenrechter overweegt dat in artikel 8, derde lid, onder b, van de planvoorschriften ten behoeve van een open of overdekt zwembad een binnenplanse vrijstellingsbepaling is opgenomen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, anders dan verweerder heeft betoogd, niet anders kan worden geconcludeerd dan dat de planwetgever kennelijk ervoor heeft gekozen dit onderdeel van artikel 8 van de planvoorschriften met het bestemmingsplan "parapluregelingen" niet te laten vervallen en dat inherent daaraan is dat de bouw van een zwembad niet zonder vrijstelling mogelijk is. De voorzieningenrechter ziet voor dit oordeel steun in de uitspraak van de Afdeling van 25 april 2007, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer: BA3777. Dat het tweede lid, onder b, met betrekking tot de bijgebouwen is vervallen, waardoor volgens verweerder de vrijstellingsbepaling van het derde lid, onder b, niet meer van toepassing kan zijn, doet daaraan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet af. De voorzieningenrechter tekent daarbij aan dat ook voordat het tweede lid, onder b, was vervallen, voor een open zwembad, niet zijnde een bijgebouw, vrijstelling van dat voorschrift niet aan de orde was. Daarbij merkt de voorzieningenrechter nog op dat ook het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht blijkens het goedkeuringsbesluit van 3 oktober 2006 van het bestemmingsplan "Bilthoven Oost 2005", ervan uitgaat dat de vrijstellingsbepaling nog steeds geldt. 2.9 Het voorgaande leidt er naar het oordeel van de voorzieningenrechter toe dat voor het plaatsen van het zwembad vrijstelling van het bestemmingsplan noodzakelijk is. In aanmerking genomen de in artikel 8, derde lid, onder b, van de planvoorschriften opgenomen minimaal vereiste perceelbreedte per woning van 20 meter en gelet op het feit dat daaraan in dit geval niet voor het gehele perceel wordt voldaan, kan verweerder in dit geval geen gebruik maken van zijn bevoegdheid een binnenplanse vrijstelling te verlenen. Het verlenen van een binnenplanse vrijstelling als opgenomen in het zevende lid van artikel 15 van de planvoorschriften is eveneens niet mogelijk nu dat artikel alleen ziet op gebouwen en dus niet op bouwwerken, geen gebouw zijnde. 2.10 Nu naar het oordeel van de voorzieningenrechter het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, kan het bestreden besluit niet in stand blijven en zal verweerder met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen. 2.11 De voorzieningenrechter ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen en het primaire besluit van 1 mei 2006 te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van een nieuw door verweerder te nemen besluit op bezwaar. 2.12 De voorzieningenrechter is niet gebleken van kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Wel zal verweerder het door eisers betaalde griffierecht moeten vergoeden. Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening (SBR 07/1697): 2.13 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist. 2.14 De voorzieningenrechter is niet gebleken van kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Wel zal verweerder het door eisers betaalde griffierecht moeten vergoeden. Beslissing De voorzieningenrechter: Ten aanzien van het beroep: 3.1 verklaart het beroep gegrond; 3.2 vernietigt het besluit van 19 april 2007; 3.3 draagt verweerder op om binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit op de bezwaren te nemen; 3.4 schorst het besluit van 1 mei 2006 tot zes weken na verzending van de nieuw te nemen beslissing op de bezwaren van eisers; 3.5 bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,- aan hen vergoedt, te betalen door de gemeente De Bilt. Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening: 3.6 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af; 3.7 bepaalt dat de gemeente De Bilt het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,- aan hen vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. S. Wijna en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2007. De griffier: De voorzieningenrechter: mr. M.S.D. de Weerd mr. S. Wijna Afschrift verzonden op: Tegen de beslissing op beroep staat, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Let wel Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de voorzieningenrechter gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.