Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0611

Datum uitspraak2007-07-26
Datum gepubliceerd2007-07-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 07/1589 en SBR 07/1590
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten tot tijdelijke sluiting van een bij een café behorend terras in belang van de openbare orde. Verweerder heeft geen nadere motivering ten aanzien van de sluitingsduur van twee weken gegeven dan dat deze als passend wordt beoordeeld. Bestreden besluit is in strijd met 7:12 genomen. Beroep om die reden gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummers: SBR 07/1589VV en SBR 07/1590 1a uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 juli 2007 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak [eiser]k inzake [eisers] vennoten en gevolmachtigde van de V.O.F. [vof] h.o.d.n. [café], gevestigd te Utrecht, eisers, tegen de burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder. Inleiding 1.1 Bij besluit van 10 juli 2006 heeft verweerder het bij [café] (hierna: het café) behorende terras gelegen aan de [adres] gesloten voor publiek voor de duur van twee weken. 1.2. Bij uitspraak van 28 juli 2006 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het besluit van 10 juli 2006 geschorst tot twee weken nadat verweerder heeft beslist op het bezwaar van eisers. 1.3 Het verzoek heeft betrekking op het besluit op bezwaar van 14 juni 2007, waarbij verweerder het sluitingsbesluit met aanvulling van de motivering heeft gehandhaafd in die zin dat de sluiting voor het publiek gedurende twee weken met ingang van 28 juni 2007 ingaat. 1.4 Verweerder heeft zich bij faxbericht van 21 juni 2007 bereid verklaard de sluiting van het terras aan te houden in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter. 1.5 Het verzoek is op 12 juli 2007 ter zitting behandeld, waar eiser [eiser] in persoon is verschenen, vergezeld door [leidinggevende], leidinggevende van het café, en bijgestaan door mr. I.M. Hagg, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Ramdoelare Tewari, werkzaam bij de gemeente Utrecht. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor. Ten aanzien van het beroep (SBR 07/1590): 2.3 In artikel 1, aanhef en onder 2, van de Horecaverordening Utrecht 2004 (hierna: de Horecaverordening) wordt onder een horecabedrijf ook een bij dit bedrijf behorend terras verstaan. In artikel 1, aanhef en onder 3, van de Horecaverordening is bepaald dat onder terras wordt verstaan: het buiten de besloten ruimte van het horecabedrijf liggend deel, waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Horecaverordening is het verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester. Ingevolge artikel 13, eerste lid, onder b, van de Horecaverordening kan de burgemeester een horecabedrijf sluiten indien dat bedrijf wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de exploitatievergunning verbonden voorschriften of beperkingen. In het tweede lid van dat artikel is bepaald dat de burgemeester één of meer horecabedrijven in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid, of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden, voor een bepaalde duur kan sluiten. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Terrassenreglement van de gemeente Utrecht (hierna: het Terrassenreglement) is het verboden op een terras dranken en/of spijzen te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van de op het terras aanwezige zitplaatsen. Artikel 2 van het Terrassenreglement bepaalt dat een op de openbare weg gelegen terras geen afbreuk mag doen aan: a. de vrije doorgang van het verkeer, waaronder voetgangers; b. het doelmatig en veilig gebruik van de weg; (..). Het Terrassenreglement maakt onderdeel uit van de Horecaverordening. 2.4 Aan eisers is een exploitatievergunning verleend. In de op 7 november 2005 gewijzigde exploitatievergunning is aangegeven dat het terras van het café is gesitueerd direct tegen de gevel voor de zaak, op straatniveau en een omvang heeft van 1x 4 meter (4 m²). 2.5 Verweerder heeft aan het sluitingsbesluit verstoring van de openbare orde als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Horecaverordening ten grondslag gelegd. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op het proces-verbaal van 3 mei 2006, waarbij twee politieambtenaren hebben verklaard dat zij op 2 mei 2006 vaststelden dat een zestal bezoekers van het café zich met drank afkomstig uit het café buiten het terras ophielden, waardoor de doorgang van het verkeer werd belemmerd. Voorts heeft verweerder gewezen op de omstandigheid dat in 2004 en 2005 diverse malen is geconstateerd dat bezoekers van het café zich buiten terras op de openbare (rij)weg ophielden en na een brief van 24 oktober 2005 en een gesprek op 25 oktober 2005, verweerder op 2 november 2005 eisers een waarschuwingsbrief heeft verstuurd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de verantwoordelijkheid van de leidinggevenden van het café mede een verplichting omvat tot toezicht dat de bezoekers zich niet met drank uit het café buiten het terras ophouden. 2.6 Eisers betwisten dat sprake is geweest van een verstoring van de openbare orde. Het gedeelte van de Oude Gracht waaraan het café is gevestigd, staat slechts open voor bestemmingsverkeer, hetgeen blijkt uit de feitelijke inrichting, het gebruik van die straat ter hoogte van het café en er geen doorgaand verkeer mogelijk is richting het Wed. Eisers erkennen dat de verantwoordelijkheid voor het gedrag van klanten voor een gedeelte ook bij hen ligt. Zij hebben de op 25 oktober 2005 in dat verband gemaakte afspraken duidelijk gecommuniceerd met het personeel. Eisers stellen dat aangezien nadien geen enkel incident zich heeft voorgedaan, het voorval op 2 mei 2006 als een marginale overtreding zou moeten worden aangemerkt, mede in het licht gezien van de omstandigheid dat de situatie jarenlang in veel ernstigere mate door verweerder is gedoogd. Daarbij merken eisers op dat die zes bezoekers zich aan de overzijde van het terras bevonden en niet op de rijbaan. Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder naast het onjuiste inzicht in de feitelijke situatie tevens de belangen van eisers onvoldoende heeft meegewogen. Ook stellen eisers dat verweerder onredelijk lang heeft gewacht met het nemen van een beslissing op bezwaar. Volgens eisers worden zij, nu verweerder pas in het hoogseizoen de beslissing op bezwaar heeft genomen, des te harder door de maatregel van twee weken sluiting van het terras getroffen. Eisers achten eveneens onjuist het standpunt van verweerder dat er geen sprake is van een bestuursdwangaanschrijving. Tenslotte stellen eisers dat zij niet door een onafhankelijke commissie zijn gehoord en dat dan ook in dat opzicht onzorgvuldig en in strijd met de bepalingen uit de Awb is gehandeld. 2.7 Met betrekking tot de grief van eisers dat het besluit op bezwaar te lang op zich heeft laten wachten en op een ongunstig tijdstip is genomen, overweegt de voorzieningenrechter dat het overschrijden van de in artikel 7:10 van de Awb opgenomen beslistermijn niet betekent dat de beslissing op bezwaar reeds op die grond voor vernietiging in aanmerking komt. Een wettelijk voorschrift waar dat uit volgt valt niet aan te wijzen. Eisers zijn door het lang uitblijven van een beslissing naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook niet zodanig in hun belang getroffen dat dat besluit om die reden wegens strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel rechtsbeginsel niet in stand kan blijven. Zij hadden desgewenst tegen het uitblijven van de beslissing op bezwaar kunnen opkomen op grond van het bepaalde in artikel 6:2, aanhef en onder b, en artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. 2.8 De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat in strijd met de bepalingen van de Awb ten aanzien van het horen is gehandeld. De voorzieningenrechter neemt daarbij jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) in aanmerking, waaronder de uitspraak van 16 december 1997, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN-nummer: ZF3091. Eisers zijn met inachtneming van de artikelen 7:2 en 7:5 van de Awb op 11 januari 2007 gehoord door een ambtenaar die niet bij de voorbereiding van het primaire besluit betrokken was. Dat deze ambtenaar vervolgens betrokken was bij de voorbereiding van de beslissing op bezwaar en namens verweerder ter zitting van de voorzieningenrechter aanwezig was, betekent niet dat het besluit niet met de in acht te nemen zorgvuldigheid is genomen. 2.9 De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zijn besluit tot tijdelijke sluiting niet is aan te merken als een besluit tot toepassing van bestuursdwang. De grondslag van het besluit is gelegen in artikel 13 van de Horecaverordening. Het geven van een begunstigingstermijn is dan ook hier niet aan de orde. 2.10 Gelet op de bewoordingen van artikel 13 van de Horecaverordening is de bevoegdheid van de burgemeester om een tijdelijke sluiting te bevelen een discretionaire bevoegdheid, zodat het op basis van deze bevoegdheid genomen bestreden besluit terughoudend moet worden getoetst. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, alle feiten in onderlinge samenhang bezien, verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat nu bezoekers van het café blijkens het proces-verbaal van 3 mei 2006, op 2 mei 2006 zich buiten het terras met consumpties van het café hebben opgehouden, sprake is van een verstoring van de openbare orde. Of de bezoekers zich aan de overzijde van het terras bevonden in plaats van midden op de rijbaan dan wel dat ter hoogte van het café uitsluitend sprake is van bestemmingsverkeer doet daar niet aan af, aangezien buiten de terrasgrenzen immers reeds sprake is van een openbare (rij)weg. De voorzieningenrechter neemt bij het vorenstaande in aanmerking dat de aanleiding voor het besluit is gelegen in het voorval op 2 mei 2006, maar dat uit de stukken blijkt dat in voorgaande jaren meerdere keren is geconstateerd dat bezoekers van het café zich ophielden buiten het terras op de openbare (rij)weg en dat dit heeft geleid tot een gesprek op 25 oktober 2005 en een brief van verweerder van 2 november 2005. In vervolg daarop hebben eisers, die verantwoordelijk zijn voor het houden van toezicht op het terras en het bewaken van de terrasgrenzen, op 4 november 2005 een plan van aanpak opgesteld, waarbij onder meer is toegezegd dat, voor zover sprake is van overlast van het terras, direct en adequaat zal worden opgetreden. Dat nadien volgens eisers geen enkel incident meer zou hebben voorgedaan, kan, nog daargelaten de juistheid van die stelling, niet leiden tot herroeping van een besluit tot sluiting. Een dergelijke maatregel is gebaseerd op een verstoring van de openbare orde op een bepaald moment voorafgaand aan die maatregel. De voorzieningenrechter wijst in dat verband op de uitspraak van de ABRS van 3 mei 2006, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN-nummer: AW7324. 2.11 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid kunnen besluiten dat in het belang van de openbare orde voor bepaalde duur het terras wordt gesloten en dat belang in beginsel mogen laten prevaleren voor de gestelde nadelige financiële gevolgen die het opleggen van de maatregel voor eisers heeft. De voorzieningenrechter tekent daarbij aan dat de sluiting ziet op uitsluitend het terras en niet op het café. 2.12 Met betrekking de gekozen sluitingsduur overweegt de voorzieningenrechter dat het bepalen van de duur van de sluiting ter beoordeling van verweerder staat. Dit laat evenwel onverlet dat verweerder de gekozen duur nader dient te motiveren. Verweerder heeft voor het bepalen van de duur van de sluiting geen beleid heeft geformuleerd. Ten aanzien van de sluitingsduur heeft verweerder geen nadere motivering gegeven dan dat deze sluitingsduur door verweerder als passend wordt beoordeeld. Uit het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid dat verweerder een sluitingsduur van één week in dit geval kennelijk ook als passend zou zien. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit genomen is in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter zal het beroep om die reden gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Daarbij tekent de voorzieningenrechter ten overvloede aan dat de ter zitting besproken termijn van één week hem niet onredelijk voorkomt. Verweerder zal met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen binnen tien weken na bekendmaking van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen. 2.13 De voorzieningenrechter ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen en het primaire besluit van 10 juli 2006 te schorsen tot twee weken na de bekendmaking van een nieuw door verweerder te nemen beslissing op bezwaar. 2.14 De voorzieningenrechter zal verweerder veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-) als kosten van verleende rechtsbijstand. 2.15 Eisers hebben verder op grond van artikel 8:73 van de Awb verzocht verweerder te veroordelen in de door hen geleden en nog te lijden schade. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er thans geen grond is voor toewijzing van dit verzoek nu van schade niet is gebleken. Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening (SBR 07/1589): 2.16 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist. 2.17 De voorzieningenrechter zal verweerder veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,- (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1) als kosten van verleende rechtsbijstand. Beslissing De voorzieningenrechter: Ten aanzien van het beroep: 3.1 verklaart het beroep gegrond; 3.2 vernietigt het besluit van 14 juni 2007; 3.3 draagt verweerder op om binnen tien weken na bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen; 3.4 schorst met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, het primaire besluit van 10 juli 2006 tot twee weken na de verzending van het nieuwe besluit op bezwaar; 3.5 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,-; 3.6 bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,- aan hen vergoedt; 3.7 wijst de gemeente Utrecht aan als de rechtspersoon die de onder 3.5 en 3.6 genoemde bedragen dient te vergoeden. Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening: 3.8 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af; 3.9 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 322,-; 3.10 bepaalt dat het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,- aan hen wordt vergoedt; 3.11 wijst de gemeente Utrecht aan als de rechtspersoon die de onder 3.9 en 3.10 genoemde bedragen dient te vergoeden. Aldus vastgesteld door mr. S. Wijna en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2007. De griffier: De voorzieningenrechter: (de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen) mr. M.S.D. de Weerd mr. S. Wijna Afschrift verzonden op: Tegen de beslissing op beroep staat, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Let wel Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de voorzieningenrechter gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten. Zaaknummers: SBR 07/1589 VV en SBR 07/1590 blad 6 uitspraak